Sociale statistiek en sociale werkelijkheid
Deze uitspraak dateert van eind 19e eeuw en wordt ten onrechte toegeschreven aan Mark Twain of Disraeli |
Christopher Lasch’ The Culture of Narcissism (1979) is zonder twijfel een belangwekkend boek over de ontwikkeling van het culturele klimaat — de manier waarop burgers in het leven staan — in de VS sinds 1850. Het is opmerkelijk hoe de ontwikkelingen die daar beschreven worden sindsdien nog duidelijker vorm hebben gekregen en uiterst actueel zijn. Niet alleen in de VS, maar ook — met de nodige vertraging — in NL en EU: de gehele Westerse wereld.
Het boek is een kwalitatieve beschouwing over de ontwikkeling van gezin, opvoeding, onderwijs en de toenemende rol van professionals daarin. Die ontwikkelingen veroorzaken steeds meer narcistische trekken in de persoonlijkheid. Hij maakt duidelijk dat dat het niet gaat om een narcistische stoornis.
Sinds twee maanden is er een leesclub waar dit boek bediscussieerd wordt. Op een uitzondering na wordt de kwalitatieve beschouwingswijze als uitgangspunt geaccepteerd. Één deelnemer vindt het ontbreken van een kwantitatieve onderbouwing maar niks en kan daarom de uitkomsten eigenlijk niet accepteren. Dat leidde regelmatig tot discussies.
Een voorbeeld
PB: Omdat ik de enige lijk te zijn die wel tevreden is over Nederland en er natuurlijk veel meningen zijn over dit onderwerp heb ik een paar indicatoren verzameld, want ik denk dat dat altijd beter is dan anekdotische oordelen.
Nederland is op geen enkel punt de beste in de wereld, maar we noteren wel op veel punten zeker hoog (bovenste 10) Er is zeker ruimte voor verbetering bij de volgende indicatoren (hoewel we ook daar tot de hoogste 25% behoren)
- Political Stability and Absence of Violence;
- Economic Freedom;
- Transparency (open data);
- milieu/klimaat;
- gender-equality
Sommigen zullen zeggen dat deze indexen ook maar een selectie zijn, en ik nodig jullie in dat geval uit om mij te voorzien van alternatieve vergelijkende indexen (met als enig criterium dat de opstellers duidelijk zijn over hun methode en dat het een ruime selectie van landen omvat).
VO: Eerder in de discussie kwam al de vraag naar voren of die cijfers wel de juiste zaken meten en of de vragenlijsten waarop ze gebaseerd zijn niet sturend zijn. Ik zou daar nog aan toe willen voegen:
- Vergelijkingen tussen te verschillende culturen en graden van ontwikkeling zeggen weinig.
- Er worden achtereenvolgende toestanden gemeten; het is geen vergelijking tussen landen. Anders gezegd: als over het hele niveau zaken dalen dan blijft NL op dezelfde plaats.
- Jouw tevredenheid lijkt me in de eerste plaats een beoordeling van hoe jij je leven in NL ervaart. Evenals mijn situatie en misschien wel alle deelnemers hebben wij geen reden tot klagen, maar ook voor ons zijn zeker door het Corona-beleid aantastingen van ons levensgeluk. Meerderen van ons ervaren een toenemende censuur.
- Maar goed, dat is persoonlijk, er zijn voor grote groepen al jaren negatieve ontwikkelingen op allerlei gebied en de vraag is of het redelijk is dat als die ontwikkelingen voor anderen positief zijn genoeg zijn om tot een gelijke of betere totaal score te komen dat de uitspraak rechtvaardigt dat het goed gaat of aanleiding mag zijn voor tevredenheid.
PB: De uitdaging staat om met beter materiaal te komen. En er is altijd wel wat te verbeteren.
Lasch’ onderzoek is historisch
Lasch beschrijft het culturele klimaat: Hoe de wijze waarop mensen in het leven staan — hoe ze hun deelname aan het maatschappelijk verkeer ondergaan, interpreteren en vormgeven — er uit ziet, hoe dat tot stand komt en hoe en waarom dat in het verloop van de geschiedenis verandert. Impliciet heeft hij het daarbij over de dominante cultuur, over de cultuur die door de autoriteiten als meest gewenst wordt gezien, die gepropageerd en ondersteund wordt. Die ontwikkelingen gaan niet “vanzelf” en zijn ook niet vanzelfsprekend. Er vinden discussies over de wenselijkheid plaats en er zijn argumenten waarom een bepaalde ontwikkeling maatschappelijk gewenst wordt. Daarbij concentreert hij zich op elementen in de ontwikkeling die volgens hem zorgelijk zijn, uiteindelijk ongewenste maatschappelijke resultaten opleveren. Uiteraard doet hij dat met argumenten, hij geeft aan wat voor volgens hem ongewenste gevolgen de ontwikkelingen die hij beschrijft hebben. Lasch beweert nergens dat de ontwikkeling van narcistische trekken gelijk over alle bevolkingsgroepen verdeeld is. Nadere beschouwing leert dat hij het feitelijk over de stedelijke (urbane) middenklasse heeft. Dat is niet de meerderheid van de bevolking, maar wel het dominante deel dat het culturele klimaat bepaalt.
De aard van Lasch’ onderzoek is historisch. Men bekijkt discussies in het parlement en tussen belangrijke intellectuelen, veel gebruikte praktijkboeken, wetten en het ontstaan en veranderen van instituties, bijvoorbeeld onderwijs, geestelijke gezondheidszorg, het gezin. En uiteindelijk de persoonlijkheid. Het gaat om het blootleggen van veranderingen in praktijken, methodieken, omgangsvormen en ook om de wijze waarop het subject, de mens, dat ervaart. Het gaat er niet om of de mens gelukkig of ongelukkig is, maar of het individu een volwaardige zelfstandige rol in de maatschappij kan vervullen, men zou kunnen spreken van vrijheid en eigenwaarde in plaats van afhankelijkheid — niet zo zeer materieel in de zin van loonafhankelijk, maar psychisch; in staat tot zelfstandig handelen en dat niet in de vorm van “alles kunnen bereiken als je het maar echt zelf wil” maar binnen het kader van de eigen mogelijkheden en maatschappelijke positie. En het gaat er ook om of de maatschappij als geheel door deze ontwikkelingen gebaat of geschaad wordt want dat heeft zijn weerslag op datzelfde individu.
Kwantitatieve gevolgtrekkingen
De huidige praktijk van economisch-statistisch, sociologisch en sociaalpsychologisch onderzoek kan dergelijke ontwikkelingen niet beschrijven. Ze kunnen sommige gevolgen kwantificeren, zoals bijvoorbeeld de toename van eenpersoonshuishoudens, de toename van echtscheidingen of het verminderen van het aantal kinderen (bij de oorspronkelijke populatie). Als over tientallen jaren op basis de door Lasch beschreven ontwikkelingen sociaalpsychologisch onderzoek was gedaan zouden er op dat terrein wel enige kwantitatieve gegevens kunnen zijn. Bij mijn weten is dat niet gebeurd, zodat we het bijvoorbeeld moeten doen met observaties van psychiaters dat een narcistische stoornis nu de belangrijkste stoornis is, in plaats van de neurose van Freud.
Kwantitatief zijn ook verkiezingsuitslagen en de analyse daarvan interessant. Allereerst een globale driedeling naar materieel belang: degenen die van sociale voorzieningen profiteren, die meer loon willen overhouden en die minder aan belastingen (en lonen) willen betalen. Gebruikelijk is om de andere dimensie te benoemen als progressief of liberaal versus conservatief, maar individualistisch – collectivistisch is misschien een betere invalshoek. Als we de ontwikkeling van de verkiezingsuitslagen in de westerse landen volgen dan kunnen we in ieder geval waarnemen dat tot ongeveer de helft van de kiezers ontevreden zijn met hun positie in het leven. En dat aantal neemt eerder toe dan af.