Boekbespreking: “Identiteit”, van Paul Verhaeghe
“Identiteit” is het nieuwste boek (augustus 2012) van de Vlaamse psychoanalyticus Paul Verhaeghe. Hij toont daarin vanuit zijn psychoanalytische achtergrond overtuigend aan dat identiteit een constructie is: een verzameling van ideeën die de buitenwereld op ons lijf (biologische wezen) geschreven heeft (p15). En wel inclusief normen en waarden, ethiek. In het eerste hoofdstuk wordt duidelijk dat daarbij een verzameling betekenis gevende verhalen een belangrijke rol spelen. Identiteit is niet een historische “eeuwige waarheid”. Met het zich ontwikkelen van die verhalen komen nieuwe daarbij behorende soorten identiteit tot stand. Belangrijk: op individueel niveau houdt het aanvaarden van een ander “verhaal” een verandering van identiteit in, inclusief normen en waarden, en omgekeerd. Zoals ik al uiteen zette in “Geloof is geen jas“. V vindt het belangrijk om te benadrukken dat vanuit onze biologische aanleg de mens een groepsdier is en los levende exemplaren een uitzondering zijn. Het wordt ook duidelijk dat die identiteit wordt ingeslepen, het is een intensief en ook wel langdurig proces, opvoeding, dat in meerdere kringen (ouders, onderwijs, kerk, cultuur) plaatsvindt.
V besteedt het meeste aandacht aan normen en waarden (geboden en verboden) en minder aan de verhalen die daar bij horen. Hij contrasteert o.a. de grieks-romeinse moraal: de mens is goed, het gaat er om het goede te bevorderen tot het voortreffelijke door het vermeerderen van zelfkennis en zelfbeheersing, met de christelijke: de mens is zondig, slecht en er is zelfverloochening noodzakelijk om het goddelijke goede te bereiken (in het hiernamaals). Hij vindt het geklaag over “verlies aan normen en waarden” onzinnig omdat het “normen en waarden” losmaakt van de identiteit. Het zou lijken alsof dezelfde persoon betere normen en waarden kan gaan verkrijgen. Dat kan dus niet, identiteit en ethiek vormen een geheel en men kan niet het een wijzigen en het ander niet. (hoofdstuk 2)
Later wordt duidelijk dat we die verhalen beter ideologieën kunnen noemen. Op blz. 36 heet het zelfs “Identiteit is ideologie”. Een meer systematische behandeling van ideologieën blijft achterwege. Zo is het niet helemaal duidelijk of hij godsdiensten als ideologieën ziet. Wel wordt steeds duidelijker dat er een onverbrekelijk verband is tussen ideologie en identiteit. Iedere ideologie produceert zijn eigen identiteit en omgekeerd een bepaald soort identiteit is alleen functioneel binnen de groep waarmee de ideologie gedeeld wordt.
Welke soort van identiteit in een maatschappij het meeste voorkomt, het meest succesvol is of gepropageerd wordt hangt af van de ideologie die dominant is. Dat is de laatste dertig jaar het verhaal van het neoliberalisme (p114). De bijbehorende identiteit benoemt hij als (ver doorgedreven) individualisme. (p238). V komt niet tot een samenhangende analyse van mechanismen waardoor ideologieën (waardesystemen) de overhand krijgen. Hij geeft wel bronnen van het neoliberalisme, als belangrijkste het sociaal-darwinisme (p122). Bij de kritiek hierop komt de belangrijkste tekortkoming van zijn beschouwing aan het licht. Hoewel hij op p 200 het wel heeft over evolutie als basis voor ordening wordt dit verder nergens in zijn boek toegepast, behalve bij genoemd sociaal-darwinisme als ideologische pijler onder het neoliberalisme. Langs deze weg verdwijnt ieder selectiemechanisme uit zijn betoog en worden we uiteindelijk teruggeworpen op … onszelf, zoals blijkt op bladzijde 238:
De meest duurzame veranderingen komen van onderuit, en sluiten aan bij het buikgevoel. Als steeds meer mensen het gevoel hebben dat er iets fundamenteel fout aan het lopen is, dan hangt er verandering in de lucht. Het aantal mensen met dat gevoel neemt toe, maar tot nader order slagen ze er niet in om een georganiseerde groep te vormen. Die mislukking is op zich een illustratie van het centrale probleem, namelijk de ver doorgedreven individualisering. Het opleggen van solidariteit via een rationeel onderbouwd pleidooi zal niet werken, en in het licht van de huidige egocultus kan verandering het best haar vertrekpunt vinden in een bezorgdheid om het eigen welzijn. Dit is de klassiek Griekse epimeleia, de zorg voor zichzelf. Als we dan toch allemaal zo individualistisch geworden zijn, laat ons dan de volgende vraag als uitgangspunt voor verandering nemen: wat is het goede leven, wat voelt er goed aan, voor mij?
Twee begrippen vallen daarbij onmiddellijk op: ‘Voelen’ en ‘mij’. Het accent op ‘voelen’ heeft te maken met wat ik al schreef: verandering verloopt in de eerste plaats niet via kennis en inzicht, maar heeft veel meer te maken met emotioneel doorvoelde waarden. Als we willen veranderen, dan volstaat kennis niet. Het accent op ‘mij’ klinkt dan weer vreemd in het licht van mijn betoog tegen een uit de hand gelopen individualisering. Hebben we daar al niet te veel van?
Het is opvallend hoe moeilijk het is om de zorg voor mijzelf anders te denken dan in termen van eigenbelang. Binnen de huidige opvattingen nemen we automatisch aan dat een dergelijke zorg ten koste van de ander gaat. Alles wat die ander krijgt of neemt, kan ik niet meer krijgen of nemen, toch? Bovendien roept het neoliberale verhaal het idee op dat zelfzorg neerkomt op een materiele en extrinsieke invulling: meer goederen, groter comfort, een attractiever lichaam, dit alles in een onvermijdelijke concurrentie en met onvermijdelijke afgunst. Voelen we ons daar ook gelukkiger bij? En is dit wel zelfzorg?
Hoe kan men zonder “hulp” van buiten zichzelf op deze wijze uit het moeras van het individualisme omhoog trekken? Hoe kunnen betere normen en waarden in de hoofden van de individuen plaatsnemen zonder een daarbij behorend verhaal, een andere ideologie. Is het niet heel vreemd na alles wat we in de eerdere hoofdstukken over disciplinering en opvoeding gelezen hebben dat mensen dit uit en in zichzelf gaat lukken? Zelfs met gelijkgestemden lijkt het me zonder (bege)leiding een onmogelijke opgave. Met andere woorden. Weliswaar moet verandering van onderuit komen, maar dat kan alleen als dat gepaard gaat met een gelijktijdige en bewuste organisatie. En met als fundament een “nieuwe”, “passende” (fitting) ideologie die vanuit die organisatie vorm krijgt.
Het lijkt er op alsof V met zijn kritiek op het sociaal-darwinisme iedere vorm van evolutionaire ontwikkeling uitsluit. Zijn kritiek op het vooruitgangsgeloof (p 65-66) mondt uit in de stelling dat de richting van evolutie “random” is. Dat kan misschien zo in de biologie zijn (maar dan volgens mij alleen binnen een beperkt kader), in de sociale ontwikkeling is dit niet vol te houden. In het algemeen kun je zeggen dat een systeem dat complexer is betere mogelijkheden heeft om op allerlei onverwachte zaken in de omgeving te reageren dan een eenvoudig systeem. De mensheid is nu waarschijnlijk in staat om een meteoriet te laten ontploffen voordat die op de aarde een catastrofe aanricht. De dinosauriërs konden dat niet, evenmin als de Romeinen. Ik bespeur enige vooruitgang.
Meer in het algemeen schiet V in zijn waarneming van maatschappelijke processen tekort. Het verband tussen onze individualistische levenshouding en het economisch systeem (fetisjisme) komt niet aan de orde.
Noot 17 november 2014: Dit blog wordt ook na 2 jaar nog regelmatig gelezen. Het zou leuk zijn af en toe te horen wat de lezer er van vindt. Reacties zijn standaard gesloten na zoveel tijd maar je kunt naar me twitteren of een mail sturen naar victor<punt>onrust<op>xs4all<punt>nl
Op https://paulverhaeghe.psychoanalysis.be/boeken.html staan de volgende verwijzingen naar recensies:
DeWereldMorgen.be, Robrecht Vanderbeeken
Boekhandel Athenaeum, Esther Wils
Opinie De Morgen, Filip Buekens
NRC, Ger Groot: Wij zijn veel meer dan een individu
Knack Online: Het geloof in de Flexibele mens