Afscheid van de rede – Hoe “emotionele intelligentie” democratie vernietigt
Dit voorbeeld maakt duidelijk dat het doel van een rationele discussie is om het eens te worden over de waarheid met als methode om door een keten van redeneringen uit te komen op gedeelde waarheid. Zo’n keten kan maar van beperkte lengte zijn: anders gezegd: men heeft niet de tijd om een (meestal complexe) bewering tot op de bodem te bediscussiëren. Nog anders gezegd: een discussie kan alleen plaats vinden tussen deelnemers die voldoende waarheden als uitgangspunt delen. Alle deelnemers aan het begrotingsdebat moeten aannemen dat de cijfers van CBS en CPB “waar” zijn: geldige argumenten in het debat. Men kan daar, overigens op goede gronden, wel aan twijfelen, maar dan verlegt men het debat naar een ander onderwerp. Het begrotingsdebat zelf speelt zich af in de smalle keuzemarges die de cijfers van CBS en CPB toelaten. Ik laat hier het verschil tussen debat en discussie even buiten beschouwing.
Het is duidelijk dat democratie om te functioneren vereist dat alle deelnemers — kiezers en gekozenen — een aantal grondbeginselen en waarheden delen. En dat ook basiswaarheden, axioma’s, ter discussie kunnen staan waarbij wijziging alleen aanvaard kan worden als iedereen of in ieder geval een overgrote meerderheid daarmee instemt. Het gaat dan om consensus. Op basis van cultuurrelativisme, het “ieder zijn eigen waarheid”, kan een democratie niet functioneren.
De rede, de rationele discussie, is een vorm van strijd; een vervanging van fysieke strijd, zelfs de hoogste meest geavanceerde vervanging daarvan. Nog hoger dan voetbal, en een democratische maatschappij is daarmee de hoogste vorm van beschaving. Dat wil overigens niet zeggen dat de pen zonder meer machtiger is dan het zwaard. Dat is een gevaarlijke illusie zolang niet de hele wereld beschaafd is. Of dat moet en kan blijft hier buiten beschouwing. Het is duidelijk dat er ook binnen de huidige democratieën veel niet‑democratische krachten actief zijn waar rekening mee gehouden moet worden en die de democratie ondermijnen. In wat minder ontwikkelde democratieën wil men elkaar nog wel eens fysiek te lijf gaan. In Nederland en andere westerse landen is de situatie ontstaan dat basis-“waarheden”, bijvoorbeeld “universele mensenrechten” niet meer ter discussie mogen worden gesteld. Er zijn voldoende argumenten om die rechten, die overigens pas dateren van na WOII en verre van universeel zijn, eens kritisch te beschouwen, maar de “verdedigers” gaan de discussie niet alleen uit de weg, maar trachten die zelfs te blokkeren.
Strijd is een manlijk domein. Dit wil alleen maar zeggen dat vrouwen over voldoende manlijke eigenschappen moeten beschikken om er aan deel te nemen. Tot die eigenschappen behoort in de eerste plaats je kunnen verplaatsen in de positie en mogelijkheden van de tegenstander. Je kunt een gevecht nooit winnen als je niet goed oplet wat de tegenstander kan en doet. De manlijke kijk op de ander is fundamenteel verschillend van de vrouwelijke kijk. Daar is een mens geen mee- of tegenstander maar allereerst een entiteit die emotioneel beoordeeld wordt, naar de gevoelens van liefde, zorg, medelijden, afkeer of angst die wordt opgewekt. Ook in de discussie is het je kunnen verplaatsen in de tegenstander een noodzaak. Komt men daarbij tot de conclusie dat de tegenstander in wezen een zwak oud vrouwtje is dan zal men de strijd staken, tenzij dat zwakke oude vrouwtje haar eigen beperking niet inziet en maar machteloos met haar verbale vuistjes blijft zwaaien en van geen opgeven wil weten. Men zal dan in eerste instantie de tegenstander beetpakken en pogen tot de orde te roepen. Lukt dat niet dan zal men haar uit moeten sluiten van het debat.
Veel gevaarlijker is de tegenstander die bereid is over te schakelen op fysiek geweld als verbaal geweld hem niet in het gelijk stelt. Dit betekent dat iedere deelnemer aan de discussie uiteindelijk een beroep moet kunnen doen op voldoende tegengeweld om hem en daarmee de democratie te beschermen. Dat wil zeggen dat men zo’n tegenstander kan uitschakelen, opsluiten. Niet dat men zich slechts defensief kan beschermen. In het verlengde hiervan ligt het demoniseren, het onmenselijk verklaren van de tegenstander en het daarmee uitreiken van een vrijbrief om geweld te gebruiken.
Het is duidelijk dat in een discussie intelligentie, de vaardigheid om informatie te kunnen opnemen, verwerken en toepassen de belangrijkste eigenschap is zoals bij lichamelijke strijd beheersing en kracht van het lichaam de belangrijkste eigenschap is.
Deze conclusie bevalt de hedendaagse cultuurrelativist helemaal niet. Het is nu eenmaal zo dat er tussen culturen grote verschillen zijn in aantallen mensen met eigenschappen als hierboven omschreven hetgeen de gewenste gelijkheid zwaar aantast. “Emotionele intelligentie” en het daaraan verwante “sociale vaardigheden” bieden hier uitkomst als beoordelingscriterium voor de betere functies, waaronder volksvertegenwoordiger. Dit betekent op termijn het einde van discussie, democratisch functioneren en wetenschap omdat gevoelens, het aardig of onaardig zijn, daarmee tot een valide argument wordt gebombardeerd. Terzijde: feminisme is de bron van verspreiding van het cultuurrelativisme.
De vraag waarom deze machtsgreep van de emotie heeft kunnen plaatsvinden is niet eenvoudig te beantwoorden. Een belangrijke factor zal zijn dat een man niet uitsluitend een strijder is maar ook behoefte heeft aan liefde en (emotionele) aandacht, die de vrouw (het vrouwelijke) hem moet schenken en het is vanaf het begin van de geschiedenis duidelijk dat de wens tot liefde van een vrouw een man tot grote (wan)daden kan aanzetten. Een tweede factor van belang is dat vrouwen de beste consumenten zijn en dat consumptie binnen Westerse kapitalistische democratieën belangrijker is geworden dan arbeid. Het stimuleren van verkoop drijft vooral op het manipuleren van gevoelens: de kern van het vrouwelijke domein.
De ondergang van een discussieclubje
Aanleiding tot deze beschouwing was het verhaal over de ondergang van een discussieclub dat mijn goede vriend O mij vertelde.
Hij nam al twintig jaar deel aan een discussieclubje dat ongeveer acht keer per jaar bijeenkwam. Het begon als een interessante verzameling van maatschappelijk minder geslaagde en dus eigenwijze manlijke individualisten met een behoorlijke intelligentie. De discussies moesten wel ergens over gaan, maar overeenstemming was niet nodig en vanwege het eigenwijze individualisme was dat ook zelden het geval. Niet erg, het ging ook om wat gezelschap en misschien zelfs kameraadschap. Af en toe deden er ook vrouwen mee, de laatste jaren steeds meer en het waren ook steeds meer partners zodat het gezelschap uiteindelijk vooral uit stellen bestond. De aanhakende vrouwen konden qua deelname aan de discussie over het algemeen behoorlijk hun mannetje staan. Een enkeling minder, maar dat was niet erg zolang de regels gerespecteerd werden en men bij gebrek aan mogelijkheden een geïnteresseerde toehoorder was en maar beperkt deelnemer. Toen partner A op het toneel verscheen werd dat lastig. Zij miste de mogelijkheid om volwaardig aan de discussie deel te nemen maar wilde wel serieus het woord voeren, en stelde daarom regelmatig een persoonlijke ervaring als onderwerp voor waar ieder voor zich dan iets over moest vertellen. Feitelijk einde discussie, maar om haar tevreden te stellen werd dat af en toe gedaan. Een poging om dat voor de derde keer op rij voor elkaar te krijgen schoot O in het verkeerde keelgat en hij kondigde met enige woede aan dat dat voor hem het einde van zijn deelname zou betekenen. Dat was dan weer “beledigend” voor A die daarop stennis schopte waar de club aan ten onder ging.