NEDERLAND IS STUK (2)
Stel dat de 2e kamer bevolkt zou zijn met mensen van het kaliber Pieter Omtzigt. En dat de regering zou bestaan uit mensen van het kaliber Drees sr — heden ten dage min of meer onvindbaar —, zou dat iets uitmaken?
Helaas niet. De krachten die op Nederland inwerken zijn simpelweg te groot om als individuele natie een serieus ander beleid te voeren. Het verdedigen van Nederlandse belangen in een groter geheel kan beter, maar daar is alles mee gezegd. Evenals ons rechtssysteem is het parlementaire systeem stuk. Het kan niet gerepareerd maar moet vervangen worden.
Was er in Nederland ooit sprake van een parlementaire democratie? In 1848 bij de invoering van de grondwet van Thorbecke was daar wel sprake van. De relatie tussen kiezers en gekozenen was toen nog zodanig dat men kon spreken van daadwerkelijke vertegenwoordiging en de status en afkomst van de parlementsleden gaf enige zekerheid dat zij zich bezig zouden houden met het algemeen belang. Dat “algemeen belang” was het belang van de kiesgerechtigden. Overige burgers en buitenlui werden alleen bediend vanuit dat perspectief. De belangen van de gegoede en hogere burgerij, de kiesgerechtigden, liepen voldoende parallel om gezamenlijk als een algemeen belang te kunnen gelden. Het individuele mandaat, het “zonder last of ruggenspraak” was dan ook bedoeld om onderhorigheid aan specifieke belangen zo veel mogelijk tegen te gaan. Doordat het electoraat beperkt was en door het districtenstelsel konden de meeste kiezers “hun” kamerlid zelf aanspreken als dat echt nodig was.
Naarmate er meer groepen tot het kiesrecht worden toegelaten wordt dat algemeen belang diffuser, althans vanuit het perspectief van de volksvertegenwoordiging. Voor de elite, de machthebbers bleef dat belang ongeveer gelijk zolang die elite op de natiestaat georiënteerd was. Nu dát belang verschoven is naar het globale kapitalisme is daar geen sprake meer van en is de tegenstelling tussen de belangen van de bevolking en die van de elite tot onoverbrugbare proporties uitgegroeid: er is geen algemeen belang meer. Daarbij heeft de semi-bewuste strategie om de bevolking aan te lengen met cultuurvreemde elementen de zaak nog verergerd.
Een belangrijke, misschien wel de belangrijkste zorg van de elite is te voorkomen dat deze belangentegenstelling voor de bevolking zichtbaar wordt; de illusie van het algemeen belang moet in stand gehouden worden. Voorkomen moet worden dat er volksvertegenwoordigers verkozen worden die belangen dienen die tegengesteld zijn aan die van de elite. Dit vereist een grote verbondenheid tussen de kennisverspreiders en -ontwikkelaars en de elite: onderwijs en media dienen de standpunten van de elite uit te dragen. Instellingen en personen die dat niet doen moeten gemarginaliseerd en tegengewerkt worden. En datzelfde geldt voor de vertegenwoordigers die ondanks deze samenwerking toch verkozen worden. De wijze waarop Wilders vervolgd wordt voor zijn “minder, minder, minder” laat duidelijk zien dat de wettelijke bepalingen een dwangmatige afkondiging van de wereldwijde mensenbroederschap vormt. Terzijde: merk op dat parlementaire democratie niet gepaard hoeft te gaan met algemeen kiesrecht.
Onze democratie gaat ten onder aan een te grote bandbreedte van verschillen binnen de bevolking en met name de vervreemding van de elite van de natie. In de jaren vijftig waren die verschillen kleiner ondanks de zogenaamde verzuiling. Dwars op die zuilen deelde men meer dan men zich toen realiseerde. De elite dacht toen nog in belangrijke mate nationaal.
Binnen de elite zijn er verschillende belangen en stromingen. Het parlementaire spel en de bijbehorende vrijheden in media en onderwijs blijven beperkt tot deze verschillen, waarmee de schijn van vrijheid van meningsuiting en een functionerende democratie wordt opgehouden. Maar alles wat buiten de consensus van het globaliserende kapitalisme en de bijbehorende ideologie van de wereldwijde menselijke broederschap valt dient zo veel mogelijk te worden buitengesloten. Dit is vastgelegd in allerlei internationale verdragen en de werkwijze van de EU.
De Nederlandse grondwet is belachelijk
Er is al van veel kanten bezwaar gemaakt tegen artikel 1 van de grondwet: een duidelijke manifestatie van het kosmopolitisme van onze elite. Maar wie het geheel nog eens goed tot zich door laat dringen moet wel tot de conclusie komen dat de hele grondwet niet deugt, ondemocratisch is en instrumenteel aan het in stand houden van de status quo. Op grond van een globale lezing een aantal opmerkingen.
Een grondwet zou moeten beginnen met de definitie van de staat der Nederlanden. Bijvoorbeeld: de staat der Nederlanden wordt gevormd door alle personen met de Nederlandse nationaliteit. Gevolgd door een geografische omschrijving van de gebieden waar het gezag geldig is en een uiteenzetting over de verschillende mogelijke vormen van (niet-)burgerschap: woonachtig in NL of niet, minderjarigen, vreemdsprakigen, wilsonbekwamen, strafrechtelijk veroordeelden, de status van vreemdelingen en zo voort. De daaraan gekoppelde rechten — waaronder het recht om per status niet willekeurig behandeld te worden door publieke organisaties — en verplichtingen en de wijze waarop dat burgerschap verkregen wordt en hoe dat weer ontnomen kan worden.
Daarna zou een uiteenzetting over de basis-inrichting van het bestuur en onze democratie moeten volgen. Als blijkt dat hoofdstuk 2 “Regering” 17 artikelen bevat over de wezenlijk onbelangrijke figuur van de koning en daarna nog zeven artikelen over “de koning en ministers”, maar dat een artikel over de wijze waarop de regering gevormd wordt niet te vinden is dan maakt dat een bijna komische maar in ieder geval geen serieuze indruk. Van meerdere kanten is er al op gewezen dat er ook niets in staat over politieke partijen en de manier waarop vertegenwoordigers daartoe behoren. En wat doet een uitspraak zoals artikel 23 lid 1 “Het onderwijs is een voorwerp van aanhoudende zorg van de regering” eigenlijk in de grondwet. Je zou een opsomming van alle terreinen waarop de regering actief is kunnen opnemen met de clausule dat de wijze waarop in gewone wetten geregeld wordt.
Verder zou men zich moeten beperken tot het definiëren van de belangrijkste organen van de staat (staatshoofd, regering, parlement en andere controlerende organen, rechtspraak, ministeries, gemeenten, leger, politie, provincies,…); hun onderlinge verhouding en bevoegdheden. Van de wijze waarop zij tot stand komen en bestuurd worden dienen alleen de allerbelangrijkste zaken in de grondwet te worden opgenomen.
Hoewel het wenselijk is voor onze identiteit als natiestaat enkele belangrijke morele principes en rechten in de grondwet op te nemen is dat vanwege de gewenste neutraliteit van de staat bij de huidige samenstelling van de bevolking een heikele zaak.
Uit voorgaande blijkt al dat voor een goed functionerende democratie regulering van media en onderwijs van groot belang is en dat daarvoor een basis in de grondwet aanwezig zou moeten zijn. Niet om daarmee de samenleving in een gewenste richting te sturen, maar om een gelijk democratisch speelveld te verzekeren. Het “voorwerp zijn van aanhoudende zorg” slaat in dat kader nergens op. Kortom, als dit de statuten van een willekeurige vereniging zouden zijn zouden die moeten worden afgekeurd,
Dit verhaal gaat over Nederland. Een Europese federatie kan evengoed op deze basis als een democratisch bestuurde entiteit worden opgezet. Die grondwet voor zo’n federatie hoeft nauwelijks af te wijken van de hiervoor geschetste gewenste Nederlandse grondwet. Nederland is stuk; als onderdeel van een EU met een nog veel groter defect.
“Daarbij heeft de semi-bewuste strategie om de bevolking aan te lengen met cultuurvreemde elementen de zaak nog verergerd.”
De auteur doet zichzelf tekort als hij zijn heldere betoog over het klassen-karakter van de parlementaire democratie [ bourgeoisie en ‘overige’ klassen die afspreken tot een compromis te komen, te noemen ‘algemeen belang’] laat ontsporen met de bovenstaande frase, waarin ‘cultuurvreemde elementen’ een verstorende rol zouden spelen.
Getalsmatig spelen deze ‘elementen’ nauwelijks een rol in het parlement. De Denk-tank heeft meen ik nog maar drie wielen. Dat zij de discussie in de Kamer uberhaupt beinvloeden met hun aanwezigheid of gedrag heeft meer met een fixatie van partijen (meervoud) op ‘vreemden’ te maken dan met een volwassen omgang met recht, rechtstaat , laïcité en minderhedenpolitiek te maken. Een brevet van onvermogen, wat je inderdaad van Drees niet kan zeggen.
Maar ja, waar de bourgeoisie net als in de jaren na stadhouder Willem III haar kapitaal en aandacht verlegt naar ‘landen die er echt toe doen’, mag je afzakken van het ‘discours’ naar de dorpspomp verwachten.
Blijft het probleem dat het Kapitaal uiteindelijk de enige weg biedt om aan het weekgeld te komen, zodat veel landgenoten en ‘vreemde elementen’ zich richten naar de vereisten en ‘rationale’ van hun bazen en’bemiddelende’ handlangers hier ten lande. Wiens brood men eet bepaalt bij uitstek de stemming rond de dorpspomp.
Begrijpelijk dat ook de auteur zich stilletjes van de natie-staat afkeert
en het speelveld naar het Europese veld verplaatst. Honderd jaar na Lenin moeten we constateren dat ook populisme in één staat niet goed mogelijk is: meeliften met de europese grootmachten blijft dan een door velen gedeelde oriëntatie. Wellicht zou het ‘ons’ dan een zorg moeten zijn hoe een europese volksvertegenwoordiging wel een economische entiteit ‘Europa’ kan vrijspelen van de internationale, lees angelsaksische bourgeoisie ( en haar ultra-liberale verdienmodel : “the winner takes it all”), of Lenin’s hardwerkende Chinese kameraden.