Het gewatteerde zakje (Nietzsche en Kant lezen de krant)
Oorspronkelijk gepubliceerd 8 december 2008; door de vreselijke daden van een zekere Noor werd er her en der geroepen om toonmatiging en daarom in 2010 bovenaan gezetten. Bijgewerkt
In Nietzsche en Kant lezen de krant loopt filosoof Rob Wijnberg leeg in zijn zelfgebreide postmodernistische pakje. Op pagina 19 stelt hij al: “Ik ben een postmodernist in hart en nieren”. En wel omdat “een alomvattend wereldbeeld” “per definitie onmogelijk is”. Hij roept nog dat dit “in filosofische zin” is, maar laat verder na om aan te geven waar dit in praktische zin niet zo is.
In zijn inleidende analyse laat hij duidelijk zien tot wat voor cynisme en nihilisme het gelijkschakelen van alle meningen en daarmee alle culturen leidt. En hoewel hij beweert dat zijn boek een bescheiden protest is tegen de vervlakking van de media onder de postmoderne demontage van de waarheid, wordt maar zelden iets opgemerkt dat als het begin van zo’n protest gelezen kan worden. Dat verwondert niet want als je een postmodernist in hart en nieren bent, dan kun je niet anders dan deze ontwikkeling met een zekere gelatenheid en mogelijk weemoed aanschouwen. Ook in het stukje over “Het zijn net mensen” van Joris Luyendijk komt hij niet verder dan een conclusie dat de journalistiek die zich van haar aanspraak op waarheid ontdoet niet geloofd zal worden. En dat dat dus niet kan, maar iets anders ook niet. Leuk hoor, zo’n paradox.
Als oplossing suggereert Wijnberg de gedachte van Rorty dat “men pal kan staan voor solidariteit door een wending van de theorie naar het verhaal”. Solidariteit wordt dan “niet ontdekt door na te denken over ethische principes” maar door “de gevoeligheid voor het lijden van anderen te vergroten.” Daarom moet Wouter Bos volgens hem een film maken van het partijprogramma. Zoiets als “the Inconvenient truth” van Al Gore. Hier komt een ernstige misvatting naar boven: Solidariteit is geen gevoel voor het lijden van anderen maar een wederzijds te ervaren afhankelijkheid. Daarmee is solidariteit ook geen product van nadenken, maar van praktisch handelen. Het soort medeleven dat wordt opgewekt door verhalen over zielige kindjes of dieren leidt meestal niet tot actie anders dan een gift aan een gironummer. Daarmee wordt niet gezegd dat er geen politiek zinvolle verhalen verteld of films gemaakt kunnen worden. Alleen zullen die het toch vooral moeten hebben van hun waarheidsclaims. Het is propaganda. Die kan waarheid bevatten, maar het hoeft niet. Juist dan zal men behoefte hebben aan reflectie om de zin van de onzin te kunnen scheiden. Dat vergt wel wat meer inspanning dan reflectie over ethische principes.
Dit alles leidt af van de stelling dat niet te bepalen is wat waarheid is, en dat daarom elke mening even goed als een ander. Hier is Wijnberg met alle andere postmodernisten en multiculturalisten uitgegleden over een vrij simpele bananenschil. Omdat het waar is dat er geen alomvattend wereldbeeld is, is het nog niet waar dat er geen waarheid is. Dat wel degelijk de ene visie op de wereld juister is dan de ander. Of nog beter: Dat we geen totale en absolute kennis hebben van de realiteit wil niet zeggen dat we er helemaal geen kennis van hebben. En dat er meerdere visies op de werkelijkheid mogelijk zijn wil nog niet zeggen dat die allemaal even goed zijn.
Wijnberg wil Wilders bestrijden in de essays “Het islamdebat of het verschil tussen mannen en vrouwen.” en “Zachte sprekers hoor je niet”.
Volgens hem gaat het om het verschil tussen “toonmatigers”, die er op aandringen niet zulke harde woorden tegen de moslims te gebruiken en de “principiële vrijdenkers” die dat wel doen. Van een dergelijke omschrijving gaat de suggestie uit dat deze beiden het wel eens zijn over “de waarheid”: de islam is een gevaarlijke totalitaire oorlogszuchtige ideologie. Men zou alleen van mening verschillen over de strategie. De “toonmatigers” willen de moslims niet voor het hoofd stoten om ze niet verder van de maatschappij te vervreemden met de waarheid, terwijl de principiële vrijdenkers daar geen probleem mee hebben. Onder andere omdat ze denken dat dat toch niet helpt. De toonmatigers worden gewaardeerd met een verwijzing naar een vondst van ene mevrouw Gillegan uit 1982. Die onderscheidt “ethiek van het recht” van “ethiek van de zorg”. Volgens de tweede ethiek zouden de “consequenties de overhand krijgen over het principe”. Dit maakt discussie feitelijk onmogelijk en zet de deur open naar “het doel heiligt de middelen”. Maar erger is dat er maar één soort ethiek kan zijn: die zich baseert op rechtvaardigheid. Daarin kunnen prima rechtvaardige en onrechtvaardige gevolgen van een beslissing verwoord worden. Het lijkt meer op een truc om de tekortkomingen bij vrouwelijk aangelegde wezens op dit vlak (“maar hij is zielig!”) te verbergen onder een zogenaamde eigen ethiek. Zoiets als emotionele intelligentie. De ethiek van de Islam verschilt fundamenteel van de ethiek van het Christendom of het Humanisme.
Onder dit betoog over het verschil in toon gaat een afwijzing schuil van de stelling dat de islam geen goed idee is. Met andere woorden: je mag de waarheid niet alleen niet zeggen “als je doel de emancipatie van moslims is” je mag hem ook niet denken. Het is gewoon niet waar dat de islam “een gevaarlijke totalitaire oorlogszuchtige ideologie” is.
Wijnberg is het niet eens met deze zogenaamde toonmatigers én niet met de principiëlen. Het argument waarmee hij de toonmatigers straft: Omdat Wilders zich niet aan de regels houdt, heeft het geen zin wat jullie doen, want jullie spelen hem daarmee alleen maar in de kaart. Volgens Wijnberg “doet Wilders de grootste afbreuk aan de waarden die hij zegt voor te staan”. Een dergelijke zin kan alleen uit de pen komen van iemand die het onderscheid tussen goed en kwaad geheel verloren is.
Dit alles deed mij denken aan een stukje van Godfried Bomans. Wat denkt een meester ervan? uit de bundel Buitelingen:
“De Russische schaker Reshewsky had een vakje in zijn schaakbord uitgezaagd en weer met een scharnier op zijn plaats gebracht. Onder de tafel had hij nu een touwtje bevestigd, waaraan hij slechts behoefde te trekken om het vijandige stuk, dat zich op het vierkantje bevond, in een gewatteerd zakje te doen verdwijnen. Zijn tegenstander Euwe protesteerde bij de spelleider, die er de statuten op na sloeg, en jawel hoor, daar stond het: ‘Het heimelijk doen verdwijnen van stukken in een gewatteerd zakje onder de tafel is niet geoorloofd.’”
Ofwel: Men mag niet de stellingen van de tegenpartij zonder discussie afvoeren.
Komende tijd zet ik een paar oude stukken opnieuw bovenaan. Toelichting hier
Actueel betoog nog steeds. En ik zou er aan willen toevoegen dat je stellingen van de tegenpartij ook niet mag afvoeren op grond van zelfverzonnen debatregels.
Een debat is alleen maar een debat als er inhoudelijk op het gestelde wordt ingegaan. Al het andere is ruis dan wel een afleidingsmanoeuvre