Afghanistan – totaalfaal van 75 jaar dekolonisatie
Na de Eerste Wereldoorlog begon het einde van het koloniale stelsel. De koloniale mogendheden Frankrijk en Engeland konden en mochten de zwaarbevochten overwinning in het Midden-Oosten niet omzetten in het toevoegen van het kalifaat aan hun koloniale rijk. Daar zou dan ook de Verenigde Staten een deel van moeten krijgen. Waarschijnlijk (maar ondergetekende heeft dat niet nagezocht) was het de VS die de hele wereld als een gelijk speelveld voor het kapitaal wilde en daarvoor moest het koloniale stelsel beëindigd worden. Daar viel ook wel iets voor te zeggen omdat de tegenstellingen die tot Eerste Wereldoorlog geleid hadden, alles te maken hadden met de belangen van nationale kapitalen bij de verdeling van de wereld. Daarbij waren Engeland en Frankrijk militair enorm verzwakt door WO I en hadden niet de middelen om gebieden aan hun rijk toe te voegen.
Pas na WO II werd serieus aan dekolonisatie begonnen. In tegenstelling tot de bevrijdingspropaganda van zelfbestemming en democratie die daar omheen gesponnen werd, is het van het begin af aan de bedoeling dat daar regimes kwamen die welwillend stonden tegenover de Westerse kapitalen en bereid waren tegen een zekere vergoeding voor de elite de exploitatie van hun grondstoffen, werkkrachten en landbouw aan dat kapitaal uit te verkopen. Dit was, een enkele uitzondering daargelaten, geen verbetering ten opzichte van het koloniale bestuur. Door het corrupte en onderdrukkende karakter van deze regimes was het eenvoudig voor de Sovjet Unie om het strijdtoneel tegen het kapitalisme naar deze zwakke staten te verplaatsen en daar hun invloedsfeer uit te breiden. Daarmee werden die regimes nog instabieler.
Een enigszins modern en democratisch regime kan niet zomaar geïntroduceerd worden. Er is een culturele ontwikkeling voor nodig die een paar generaties duurt als tenminste de juiste omstandigheden aanwezig zijn. De dekolonisatie leverde daar echter geen bijdrage aan. In het Westen is de moderne democratie pas in de tweede helft van de negentiende eeuw begonnen, met tot de helft van de twintigste eeuw de terugval van twee wereldoorlogen. Een verlicht kolonialisme, waarbij de instituties van de moederlanden in de koloniën tot ontwikkeling zouden kunnen komen en een ambtenarenapparaat, leger en politiemacht kunnen worden opgeleid is vermoedelijk de enige weg naar een moderne zelfstandige rechtsstaat. In enkele koloniën is dat enigszins gebeurd. Maar het op Westerse universiteiten opleiden van kinderen van de corrupte elite zonder daar verder enige eisen aan te stellen is zinloos en leidt op zijn best tot ongewenste kennisoverdracht.
Het toevoegen en bezet houden van een kolonie gaat niet zonder serieus, bruut geweld. Dat geweld – de zwaardmacht – dient direct, met “boots on the ground” beschikbaar te zijn; lange tijd nog hoofdzakelijk uit het moederland afkomstig. Technologisch geweld op afstand is daarvoor niet geschikt. Door de beide wereldoorlogen is de personele gevechtscapaciteit dramatisch gedaald, een ontwikkeling die zich nog lang daarna heeft voortgezet. Aan de andere kant is het technologische geweld – de persoonlijke gevechtscapaciteit – steeds meer toegenomen; met als toppunt de atoombom. Zoals elders in de economie werd de mens vervangen door een machine en veranderde de relatie van de individuele strijders van een subject- in een objectrelatie.
Om de zwakke regimes in het zadel te houden moesten die van goede wapens voorzien worden, die echter makkelijk verkocht of in verkeerde handen konden vallen. Wapenhandelaren konden rustig hun gang gaan; allerlei groepen die het konden betalen werden van wapens voorzien; om “tegen de Russen” te vechten of voor andere doeleinden. Het feit dat men niet zorgvuldig de geheimen van de eigen technologie bewaarde verergerde de problemen.
Dit zou misschien nog niet een totaalfaal als Afghanistan tot gevolg hoeven te hebben, als de idee van de liefdevolle wereldwijde christelijke feminiene broederschap ons niet met veel psychologisch geweld door de strot was geduwd. Er is niets tegen humanitaire idealen, maar ze moeten niet de realiteit van het menselijk bestaan verduisteren. Het “nooit weer” van de holocaust en de wereldoorlogen op de rest van de wereld projecteren is bijzonder schadelijk. Het betekende dat men vanaf de Vietnamese oorlog met een hand op de rug moest vechten waarbij ieder (vermeend) slachtoffer die niet bewezen een honderdprocent tegenstander was zware kritiek vanuit het veilige moederland ontmoette. Voor iedere misschien niet helemaal volgens de regels afgevuurde kogel kan een militair voor een rechtbank in dat moederland gesleept worden. Kortom, men heeft geen idee meer dat geweld bestaat en dat een militaire ingreep nooit een chirurgische operatie kan zijn. Strijd tussen beschaving en primitiviteit kan niet volgens de regels van de beschaving verlopen. Het is zelfs de vraag of oorlog wel gereguleerd kán worden: het is geen spel; over het algemeen zal oorlog zonder genade en aanzien des persoons gevoerd moeten worden. Tenzij de vijand zich op tijd en serieus overgeeft is de oude gewoonte om bij verovering alle mannen van gevechtsvaardige leeftijd gevangen te nemen of te doden, niet zonder problemen te vermijden.
Bij iedere vorm van oorlog is het verkrijgen van informatie over de tegenstander en het geheim houden van de eigen posities en mogelijkheden van doorslaggevend belang. Dat geldt ook voor de diplomatie – buitenlandse politiek – die oorlog moet voorkomen. Het is duidelijk dat het Westen – de Verenigde Staten voorop – hierin faalt. De propaganda voor een wereld zonder grenzen ondermijnt de vaderlandsliefde en dat heeft niet alleen negatieve gevolgen voor de mogelijkheden gewapend in te grijpen, maar ook voor het geheim houden van informatie en de bereidheid om voor het vaderland te spioneren. Dat wordt verder bemoeilijkt doordat de eigen burgers door verschil in uiterlijk en cultuur zeer moeilijk in landen buiten het Westen kunnen opereren, waardoor men te veel aangewezen is op lokale krachten. Technologische informatievergaring met satellieten en het afluisteren van datacommunicatie kan dat gat maar gedeeltelijk opvullen. De geheime diensten houden zich vermoedelijk mede daarom vooral met binnenlandse aangelegenheden en “bevriende” mogendheden bezig.
Uiteraard was de VS op de hoogte van de toestand van het Afghaanse staatsapparaat, het leger en de politie. Daar is geen spionage voor nodig, men staat er met de neus bovenop. Dat daarover naar het eigen publiek toe gelogen is, is zonder meer duidelijk en dat is vermoedelijk ook het geval met de informatie die de meewerkende NATO-partners kregen. Aan de andere kant kon iedereen met enig verstand al meteen zien aankomen dat het een onmogelijke zaak was waar men beter niet aan kon beginnen. Het is onwaarschijnlijk dat de VS – en daarmee de NATO partners – volledig op de hoogte waren van de ontwikkeling van de kracht en mogelijkheden van de Taliban de afgelopen periode, ook al waren er waarschuwende geluiden.
Een imperium kan niet zonder staat
Een land niet al te zachtzinnig veroveren en tenminste vijftig jaar bezetten is de enige manier om fiasco’s als Afghanistan, Irak en andere te voorkomen. Daarna zal het opgenomen moeten worden in een federatie. Of dat op zichzelf een goed idee is, is een andere discussie. Voor het dunbevolkte en woeste Afghanistan is het een onmogelijke opgave. Bommentapijten en napalm moeten als onmenselijk terzijde worden geschoven. Overigens zou een dergelijk verwijderen van de bevolking voor een land als Afghanistan (en delen van het aangrenzende Pakistan) geen enkel nuttig doel dienen. Isolatie is eigenlijk de enige mogelijkheid.