Ongelijkheid accepteren is heel moeilijk en zeer noodzakelijk. Dat blijkt iedere keer als ik daarover in gesprek ga. Laatst met S, en dat is aanleiding tot bijgaande beschouwing. Overigens tevens een bijdrage aan mijn zeer onregelmatig verschijnende serie “Goede en foute spreekwoorden”
“Ik doe nog een poging. Zoals wij zondag lieten blijken hebben we allemaal het gelijkheidsdenken ooit omarmd en vanuit dat idee hebben we ook een geschiedenis van het opkomen voor en hulp bieden aan de zwakkeren en nooddruftigen. Het afscheid nemen van deze ideeën kostte (en kost) de nodige pijn en moeite. Waaruit je goed kunt afleiden hoe sterk de christelijk-humanistische ideologie er bij ons allemaal ooit is ingeramd.”
Kan deze houding in een kleine wereld, waarin de naaste nabij is nog enigszins worden volgehouden, vooral omdat je zelf een direct oordeel kunt vormen over de nood van persoon X en de mate waarin hij slachtoffer is en jijzelf eventueel medeverantwoordelijk; in een de hele aarde omvattende mediawereld is dat een onmogelijkheid. Ons worden beelden opgedrongen door personen en instellingen die daar zelf hun (politieke) belang in meewegen en daarnaast nog gemanipuleerd door de verhalen en beelden die de slachtoffers zelf genereren. Ook tegenover journalisten en hulpverleners ter plekke.
Dit alles leidt uiteindelijk tot een race naar de bottom. Want als wij de welvaart precies gelijk over de gehele wereldbevolking zouden verdelen, de ultieme gelijkheid, dan zouden we allemaal onder wat wij hier als een minimum beschouwen moeten gaan leven. Dat is een reeds zeer lang bestaand inzicht: als we de rijkdom precies gelijk verdelen zijn we allemaal arm. Zelfs als we dat zouden willen moet duidelijk zijn dat het volstrekt onrealiseerbaar is. In ieder geval gedurende mijn en jou leven, en ik denk ook nog ver daarna. Dat is een praktisch argument tegen de verabsolutering van “gelijkwaardigheid” tot “universele waarde”.
Minstens zo belangrijk is het jezelf weer toekennen van het recht op een eigenwaarde die verschilt van die van een ander. Een eigenwaarde die ontstaat doordat je tot deze cultuur behoort en niet tot een andere. Dat heeft in principe niets met ras en nationaliteit te maken, al valt niet te ontkennen dat er, in ieder geval vanuit het verleden waar je een product van bent, belangrijke samenhang is.
Het als gelijke beschouwen, de kern van gelijkwaardigheid, is geen recht maar een gift: een aan onszelf opgelegde waarde waarvan we keer op keer kunnen overdenken wanneer die op wie van toepassing is en in welke mate. “We” hebben het recht om daarover na te denken en die wel of niet toe te passen. Je moet niet denken dat je in je eentje, als individu daarover kunt beslissen. Juist het veranderen van waarden en het toepassen daarvan in wetten en besluiten is een maatschappelijk en als het goed is enigszins democratisch proces. En het afzien van gelijkheid is zeker geen vrijbrief voor onderdrukking en willekeur. Compassie blijft een belangrijke emotie op basis waarvan we de ander willen helpen. We moeten hulp blijven verlenen maar ons daarbij wel afvragen welke hulp “helpt” en welke hulp de ellende uiteindelijk eerder groter maakt. En we mogen hulp afwegen tegen onze eigen belangen.
Dat “we” daar draait het allemaal om. Er blijken verschillende “we’s” te bestaan, die we zouden moeten afbakenen volgens het aloude principe van “het hemd is nader dan de rok”. Het zijn steeds grotere cirkels, waarvoor andere morele criteria gelden of kunnen gelden. Daarbij moet steeds worden nagedacht over de ongewenste gevolgen voor het hemd zelf als je dat te zeer voorop stelt. Een zeer ruw schema: Ik>familie>vrienden>(buurt/werk/sportvereniging/partij/)>(land/W-europa/Westen)>wereld>mensenlichamen zonder menselijk bewustzijn>huisdieren>overige zoogdieren>…..)
Het lijkt mij dat S zelf slachtoffer is van gelijkheidsdenken. Is het niet zo dat jouw huidige maatschappelijk wat ongemakkelijke positie wordt veroorzaakt doordat de opleidingen gericht zijn op het gelijkelijk aan iedereen uitdelen van zo veel mogelijk diploma’s, waardoor de waarde van diploma’s gedaald is en de slimmen te weinig begeleiding krijgen, waarmee de kans dat ze afhaken vergroot wordt? Om vervolgens te ontdekken dat er niet te weinig banen voor gestudeerde slimme mensen zijn maar dat die bezet worden door de meest volgzame lieden met vooral “goede sociale vaardigheden” (=likken naar de baas), voorzien van zo’n flutdiploma? En dan komt daar nog de concurrentie van migranten en “positieve discriminatie” bij.
In dat kader de volgende anekdote. In de 70er jaren deed ik tijdens mijn studie een project aan de universiteit waar een groep van ongeveer acht studenten collectief een aantal rapporten moest maken. Samen met een of twee anderen heb ik daar hard aan gewerkt, terwijl de overigen min of meer achterover leunden en een zelfs zo ongeveer niets deed. De begeleider wilde iedereen een zes geven. Ik heb toen gezegd dat ik dan geen cijfer hoefde. Toen kwam hij daar op terug.
Over ongelijkheid: Verschil moet er zijn
Update: S heeft geantwoord. Niet echt een fijne meneer. Ik heb daarop met De absolute ethiek van een Goedmens geantwoord.
Eerdere blogs met spreekwoorden:
Als je timmert zwijg dan over de hamer
Onvermijdelijk Doden (“Waar een wil is, is een weg”)