Bregman citeert onderzoeken waarin aangetoond wordt dat empathie een diepmenselijke eigenschap is die al bij baby’s en peuters waar te nemen valt. Die onderzoeken laten zien dat zij een voorkeur vertonen voor mensen – bij de onderzoeken zijn het poppen – die aardig doen, lekker smaken. Ook blijken ze van nature behulpzaam. Maar ze kunnen al tegen elkaar worden opgezet. Bregman suggereert hier meteen racisme, vreemdelingenhaat en xenofobie. Een merkwaardige reflex. Waarom moet afwijzing, als het daar dan al om gaat, meteen uitgelegd worden als haat of als angst?
Terug naar empathie. Empathie is meeleven met de ander, diens lijden delen, kunnen invoelen wat de ander voelt. In wezen is empathie beperkt tot een individu, maar dat hoeft geen levend mens te zijn, het kan worden opgeroepen door foto’s, met als beroemd voorbeeld Aylan. Genoemde Paul Bloom, en ook anderen die daarover schreven, vinden dit geen nuttige emotie. Ten eerste omdat het veel energie kost, ten tweede omdat het op individuele, specifieke gevallen is gericht. Carel Peters: “In het algemeen heeft Bloom niets tegen empathie, maar (…) in sociale politiek heb je niets aan empathie, want je kunt je niet in ieder mens afzonderlijk verplaatsen. Je moet dan juist in abstracties denken. In sociale politiek gaat het om verstandelijke, redelijke afwegingen. Dan zit te veel empathie maar in de weg.”
Compassie ziet het lijden wel, maar gaat er niet in mee. Dat laat ruimte voor oplossingen en geeft juist energie. En compassie kun je wel met een groep hebben. Bregman stelt compassie tegenover empathie. Dat is maar zeer de vraag aangezien het invoelen van lijden voor beide de grondslag is. Bij compassie is er afstand, ruimte voor de ratio terwijl empathie een gevoelsmatig reageren is. Het onderscheid is nuttig, maar het is geen tegenstelling. Niet nuttig is Bregmans stelling dat je compassie met alles en iedereen zou moeten hebben. Hij zou zich wel willen aansluiten bij de boodschap van zowel Boeddha als Jezus om je gezin en naaste familie achter je te laten en je in te laten met het wereldleed. Hij citeert met kennelijke instemming de filosoof Peter Singer, die het verkeerd vindt om veertig dollar te doneren voor de opleiding van een ‘schattige’ blindengeleidehond in eigen land, terwijl je voor hetzelfde bedrag een anonieme blinde in een ver land kunt genezen. ‘Schattig’ is overigens een kleuter-toevoeging van Bregman zelf. Een vreemde kwalificatie, want hoe schattig is het om een blinde een zelfstandig leven te gunnen? Naast menswaardig zou dat ook nog wel eens buitengewoon economisch kunnen zijn.
Uiteindelijk vindt Bregman compassie met de hele wereld dan toch weer te ver gaan. Al moeten wij ons, meent hij, realiseren dat ook onze ergste vijanden gedreven worden door dezelfde liefde en dezelfde haat als wij; dat zij net zo goed mensen zijn. Wil je niet het leed van de hele wereld op je nemen dan zul je dat gelijkheidsprincipe overboord moeten zetten. Wil je dat niet, dan kun je alleen maar wegkijken. Dat is precies wat hij doet: hij eindigt zijn stuk met: verspil geen energie aan haat en nijd en richt je op wat echt belangrijk is: ga leven. Dat is nu weer het andere uiterste. Het getuigt van een wereldbeeld zonder oorlogen, belangen, machtsstrijd, dood en verderf. Het is het wereldbeeld van de individualistische hedonist. Ondanks alle mooie woorden over compassie met de wereld zijn we gewoon weer terug bij af.