Aan de vooronderstelling dat alle wereldburgers op gelijke voet deel uitmaken van één mensengemeenschap (Overwegende, dat erkenning van de inherente waardigheid en van de gelijke en onvervreemdbare rechten van alle leden van de mensengemeenschap grondslag is voor de vrijheid, gerechtigheid en vrede in de wereld) wordt niet voldaan. Het feit dat we allemaal tot het menselijk ras behoren maakt nog niet dat wij tot één mensengemeenschap behoren. Mensen behoren tot een specifieke gemeenschap of ze dat nu zelf vinden of niet. Er kan niet van worden uitgegaan dat die specifieke gemeenschappen samen een wereldgemeenschap vormen. Daarvoor zou er een graad van wederzijdse erkenning van gemeenschappelijke normen en waarden moeten zijn die ver weg ligt en misschien wel nooit bereikt wordt.
Met accepteren bedoel ik niet dat we ongelijkheid goedkeuren maar dat we het bestaan er van erkennen. Nog preciezer: Het is een nobel streven om ongelijk(waardig)heid op te willen heffen maar dat kan niet door te denken dat ieder op dit moment levend mens eigenlijk al gelijk is maar daar helaas door omstandigheden buiten die mens geen sprake van is, en dat ons streven zou moeten zijn om met maatregelen deze omstandigheden te omzeilen, te compenseren of anderszins aan te pakken zodat iedereen van zijn fundamentele gelijkheid kan genieten. Als we het hebben over het opheffen van de ongelijk(waardig)heid dan gaat het om een project dat vele generaties verder misschien ooit gerealiseerd zal worden en waarbij dat opheffen misschien wel niet altijd even fijnzinnig plaats zal vinden. In het verleden werd daar niet moeilijk over gedaan. Oud links bijvoorbeeld vond dat het moderne proletariaat superieur was en dat je met andere groepen niet erg omzichtig hoefde om te springen. Daar wil ik niet naar terug. Het erkennen van ongelijkheid betekent niet dat we, als behorend tot de betere groep, op anderen gaan neerkijken, ons op grond daarvan privileges aanmeten of nog erger ons gerechtigd voelen een dergelijke groep te onderdrukken of zelfs uit te roeien. Als het goed is voelt het meer als een verplichting dan als een voorrecht. We mogen ons wel een zekere trots aanmeten tot een superieur stelsel te behoren, ik denk dat een dergelijke trots nodig is om dat stelsel te verdedigen.
Discriminatie: het maken van onderscheid
Discriminatie is het fundament van leven. Zowel van het biologische als het maatschappelijke. Zowel voor mensen als organisaties. Kunnen onderscheiden tussen bekwaam en onbekwaam, nut en onnut, giftig en gezond, gevaarlijk en ongevaarlijk, mijn en dijn, mooi en lelijk. Zonder dat is er geen leven mogelijk. Kan een organisatie niet voortbestaan. Onverbrekelijk verbonden met het onderscheiden of discrimineren is het selecteren. Behouden of gebruiken wat nuttig, mooi, gezond is en weg met de rest.
Vriend of vijand? En als het een vijand is: Aanvallen, verdedigen of vluchten? Vitale beslissingen om te overleven. Niet alleen voor dieren in de vrije natuur, maar zeker zo belangrijk voor mensen in het maatschappelijk verkeer. Voor die beslissing is vaak maar een ogenblik beschikbaar. Je maakt een onderscheid, op grond van de informatie die je op dat moment ten dienste staat. Geen wonder dat uiterlijke kenmerken een belangrijke rol spelen. Tegenwoordig zijn dat meestal niet de lichamelijke kenmerken. Gedrag, houding en kleding zijn belangrijker. Kutmarokkanen zijn niet in de eerste plaats personen met een Marokkaans uiterlijk maar vooral personen die een bepaalde houding aannemen, gedrag ten toon spreiden en bepaalde kleren of andere uiterlijkheden zoals haardracht aan zich verbinden. Men kan zich aan ongewenste discriminatie onttrekken. Door bepaalde kleren niet te dragen, een bepaalde houding niet aan te nemen. Omgekeerd geldt dat als zeer veel mensen met, zeg een bepaalde huidskleur, menen een verentooi te moeten dragen dat af gaat stralen op diegenen die wel die huidskleur hebben maar een gewoon pak aanhebben.
Discrimineren en selecteren schept ongelijkheden. Datgene wat eerst allemaal het zelfde of onbepaald leek wordt door dit proces ongelijk. Uit allemaal sollicitanten (gerepresenteerd door hun sollicitatiebrieven) worden er een aantal geselecteerd die uitgenodigd worden voor een gesprek.De sollicitanten die niet uitgenodigd worden, worden gediscrimineerd. En de wel uitgenodigden natuurlijk ook. Het maken van onderscheid is een grondrecht. Wie meent zichzelf of anderen het recht op discriminatie te moeten ontzeggen begaat een grote fout.
Een mens is deel van groepen
Het is onvermijdelijk dat mensen door het onderscheiden van kenmerken in groepen ingedeeld worden. Het is even onvermijdelijk dat, voor zover gedrag en (zelfgekozen) uiterlijke kenmerken aangeven dat men tot een groep gerekend wil worden dat ook werkelijk gebeurt. En dat, evenals een persoon, ook een groep een goede of slechte naam kan hebben. Ook godsdiensten. Aanhangers van een godsdienst worden terecht afgemeten aan het dominante beeld van die godsdienst.
Mag je een moslim beoordelen op het feit dat hij de islam aanhangt? Er zijn twee vragen die beantwoord moeten worden. Staat Islam, behalve voor een leer (zoals vastgelegd in de koran en uitgelegd door gekwalificeerde schriftgeleerden) ook voor de geloofsgemeenschap van degenen die de islam belijden? De moslims dus. Dit lijkt me min of meer een open deur. (2) Als iemand van zichzelf zegt dat hij een bepaald geloof aanhangt en dat op zijn wijze invult, is dat dan voldoende om aan te nemen dat zo iemand ook tot de geloofsgemeenschap behoort. In NL vinden we dat wat mensen van zichzelf zeggen dat ze zijn telt. Als iemand zegt dat hij katholiek is dan gaan we er van uit dat hij de ideeën van de katholieke kerk aanhangt. Hij hoeft daar niet officieel lid van te zijn en zijn katholiek-zijn hoeft niet door de institutie bevestigd te worden. Zo iemand kan gemakkelijk de volgende dag zeggen dat hij bij nader inzien Boeddhist is. Het helpt de geloofwaardigheid wel als men de bijeenkomsten van de geloofsgemeenschap bezoekt of daar op andere wijze aan deel neemt en door erkent wordt. Ouderwetsere geloven zullen vaak eisen dat je ook echt lid bent van de gemeenschap en daaraan deelneemt. Mijn antwoord is dus ja: een moslim is iemand die de islam aanhangt. Iedereen die zegt dat hij een probleem heeft met de islam maar niets heeft tegen moslims is een huichelaar. Als een moslim een duidelijke afwijkend idee heeft over wat het betekent om de islam aan te hangen moet hij zich maar anders noemen en dat heel duidelijk maken. Zoiets als een reformatie doorvoeren.
Ongelijk behandelen
Het handelen nadat je bepaald hebt tot welke groep iemand behoort is een andere zaak. Je kunt tot uitgangspunt nemen om iedereen gelijk te behandelen, tenzij er redenen zijn om dat niet te doen. Het belangrijkste criterium om daarover te beslissen is dat van de wederkerigheid. Als een bepaalde groep impliciet of expliciet voor de eigen leden andere normen en waarden hanteert dan die ze hanteert in de omgang met mensen van buiten de groep dan verschaft je dat een zeker recht om leden van die groep ook anders te behandelen dan de leden van je eigen groep. In veel gevallen is het verstandig om van dat recht gebruik te maken.
De kern van ongelijkwaardigheid
Dat je over de mate van wederkerigheid kunt besluiten is de kern van ongelijkwaardigheid. Zo je wilt: van de morele superioriteit van de Westerse verlichting. Het schept een asymmetrische, superieure relatie: Jij kunt besluiten andere normen op hen toe te passen, maar omgekeerd kunnen zij dat niet. Als toetreden al mogelijk is, is dat alleen met volledige aanvaarding van de bijbehorende normen en verwerping van alle andere. Zo’n groep is gesloten. We zullen moeten leren de kern van de verlichte morele waarden, de gulden regel, alleen toe te passen tussen gelijken. In situaties waarin je er van uit mag gaan dat de ander die ook toepast.
De wereld is een samenstel van ideologische stelsels, die fundamenteel ongelijkwaardig zijn en die bijna altijd ook ongelijkwaardigheid tussen de leden van het stelsel zelf definiëren. Mensen zijn niet in de eerste plaats vrij geboren wereldburgers die per ongeluk in een bepaalde ideologie zijn opgegroeid, maar zijn gevormd als posities binnen zo’n stelsel. Het is dan ook een illusie te menen dat ze vrij zijn om voor een ander stelsel te kiezen, of dat ze zelf dit stelsel vanuit vrijheid gekozen hebben en dat daarom hun keuze gerespecteerd dient te worden. Deze stelsels zijn geen onafhankelijke eilandjes in de wereldoceaan maar bevinden zich in een min of meer voortdurende confrontatie met elkaar. Iedere ideologie claimt op een of andere manier de waarheid in pacht te hebben en vindt het eigenlijk onverdraaglijk dat er nog andere ideologieën zijn die dat ook beweren. Deze strijd wordt vermengd en gekleurd door economische belangen en spanningen binnen stelsels. De strijd tussen stelsels wordt ook geïntensiveerd op het moment dat die stelsels meer kennis van elkaar nemen en de economieën meer vervlochten raken.
Zoals in de aanvang gesteld kan deze morele superioriteit geen rechtvaardiging zijn voor uitbuiting, onderdrukking of erger. Zij schept eerder de verplichting om de “mindere” te verheffen. Maar het idee dat “wij die zwartjes wel eens even zullen beschaven” is een gepasseerd station. Het beste wat bereikt kan worden is een “gewapende vrede”. Het houdt in dat culturen in hun eigen geografische thuisbasis hun gang mogen gaan, inclusief het stenigen van overspelige vrouwen, maar dat zodra ze hun neus buiten de deur (en binnen die van ons) steken zij onverkort onze normen en waarden dienen te omarmen, inclusief het afzweren of aanpassen van hun godsdienst als die daar mee in strijd is. Waar mogelijk kan een voorzichtig beschavingsoffensief plaats vinden. Bij het bereiken van een zeker minimum aan overeenstemming over gedeelde waarden kan zo’n geografische entiteit uit haar isolement treden en toetreden tot de actieve wereldgemeenschap. Tot de isolatie maatregelen behoord een rigoureuze terugtrekking van alle (technologische) vruchten van onze cultuur, in de eerste plaats de bewapening, maar ook communicatie- en medische technologie: Als zij zo graag in de middeleeuwen willen leven… Voor zover er zich voor de wereldgemeenschap van belang zijnde grondstoffen in de gebieden bevinden zullen die met de nodige compensatie benut kunnen worden vanuit daartoe in te richten enclaves.
Samenvattend gaat het er om het perspectief van “Alle mensen zijn broeders” te verleggen naar “Alle mensen kunnen misschien broeders worden en het zou mooi zijn als dat ooit zou gebeuren”.
Samengesteld uit mijn eerdere blogs en andere teksten: Wat is het GROTE probleem van de mensenrechten?; Discriminatie (2); Denkend in groepen; Discriminatie: het scheppen van ongelijkheid.; Ongelijkheid