Naar aanleiding van de discussie over jongensbesnijdenis stelt Yoram Stein in “Het mysterie van de overdracht” de vraag of “opvoeding werkelijk niet te onderscheiden is van indoctrinatie”. Zijn antwoord vind ik niet erg overtuigend:
“Er is wel degelijk een onderscheid te maken tussen iemand opvoeden en iemand indoctrineren. Bij opvoeding is het doel om iemand groot te brengen. Bij indoctrinatie is het doel niet iemand groot te brengen, maar om iemand te laten geloven in een bepaalde (valse) voorstelling van zaken. … omdat iedere opvoeding een vorm is van inculturalisatie, cultuuroverdracht, en iedere cultuur tracht om de nieuw geborenen te laten geloven in de in die cultuur overheersende voorstelling van zaken, waarbij uiteindelijk niemand honderd procent zeker weet welke voorstellingen goed, waar en mooi zijn en welke slecht, vals en lelijk… (is er in zekere zin sprake van indoctrinatie).
De oudere generaties dragen hun normen en waarden en hun kennis over aan de jongere. Het doel ervan is dat de jongere generatie de taak van de oudere generatie over kan nemen. In die zin kunnen we wel spreken van een mislukte opvoeding: dat is namelijk wanneer de opvoeding er niet in geslaagd is om een volwaardig, dat wil zeggen, een volwassen lid van de gemeenschap te produceren.”
Zo’n onderscheid is flinterdun. Mijn voorstel is om indoctrinatie te zien als een vorm van opvoeding: Min of meer gedwongen heropvoeding van eerder anders opgevoede reeds volwassen mensen. Opvoeding is dan het beschrijven van een onbeschreven blad is. Bij indoctrinatie moet het geschrevene eerst met enig geweld worden uitgegumd. In het antwoord dat Yoram geeft zit dit probleem al verstopt: Hij heeft het over “iemand grootbrengen” het zou moeten zijn “een niemand grootbrengen” (tot iemand maken). Een goed voorbeeld van indoctrinatie is de onderwerping van Winston aan Big Brother in het laatste deel van Orwell’s “1984”. Indoctrinatie hoeft niet “onvrijwillig” te beginnen. Mensen die zich bij een sekte als Scientology aansluiten doen dat meestal vanuit een gevoel dat er iets ontbreekt aan hun opvoeding tot dan toe.
Verder verwerpt hij aan het begin van zijn stuk het criterium om iets te verbieden omdat het in strijd is met de universele rechten van de mens met: “Dat klinkt simpel en duidelijk, maar het probleem met deze benadering is dat universele rechten met elkaar botsen.” Zijn antwoord gaat voorbij aan het problematische karakter van die universele rechten zelf. Dat zijn namelijk helemaal geen universele waarden maar evengoed het product van een cultuur. De zaak ligt dan ook eenvoudiger: het gaat om een botsing van twee culturen en een beroep op boven die culturen staande universele wetten is … belachelijk?
In het verlengde daarvan is zijn probleem hoe de botsing te beslechten tussen “het recht van ouders om hun kind naar eigen goeddunken op te voeden” en “het recht op individuele zelfbeschikking” ook de wereld uit. Zonder opvoeding ontstaat er domweg geen individu, laat staan een dat over zichzelf zou kunnen beschikken. De vraag is welke opvoeding of deel daarvan binnen onze maatschappij moet worden afgekeurd. Onderdelen die lichamelijke verminking inhouden vallen daar in principe onder. Ik denk niet dat de ernst van de verminking daarbij een rol speelt. Stel dat overlevenden van het concentratiekamp ter overdracht bedacht hadden dat hun nakomelingen vanaf jeugdige leeftijd het nummer van hun (voor)ouder op hun arm getatoeëerd krijgen. Wat zouden we daarvan vinden? Ik zou zeggen dat het aanbrengen van als onuitwisbaar bedoelde merktekens op toekomstige deelnemers aan deze maatschappij toch maar verboden moet worden. Verder mag iedereen zijn kind in de meest fantastische sprookjes doen geloven, zolang dat goed staatsburgerschap niet in de weg staat.
Met de inculturalisatie wordt een belangrijk probleem aangesneden en daarmee kom ik op het eigenlijke onderwerp van dit blog: “Geloof is geen jas”. Veel propagandisten van de liberale seculiere samenleving vinden dat opvoeding neutraal moet zijn en dat men maar als volwassene moet kiezen of en zo ja wat men wil geloven. Het geloof is dan een jas die je mooi vindt of niet. Maar het aantrekken van die jas verandert de persoon die hem aantrekt in wezen niet. Hij kan ook een andere jas kiezen en blijft dan in wezen dezelfde. Er zijn allerlei smaakjes die inderdaad zo kunnen werken. Met geloven heeft een dergelijke oppervlakkige belangstelling niet veel te maken. Je gelooft pas ergens in als je ook daarnaar gaat leven en als je deel uit gaat maken van de gemeenschap van gelovigen. De persoon die op die manier gelooft is niet meer dezelfde die eerder iets anders geloofde: Er is een directe verbinding tussen identiteit en geloof. Dit fundamentele gegeven wordt door de verdedigers van de neutrale staat en de neutrale opvoeding over het hoofd gezien.
Maar hoe zit dat dan met ons openbaar of algemeen onderwijs? Dat is inderdaad niet neutraal maar liberaal. Maar het liberalisme is toch geen geloof? Het is geen religie nee, maar het heeft wel uitgangspunten waar je in moet geloven. Het belangrijkste geloofsartikel is dat je een zelfstandig mens bent die samenleeft met anderen in de vorm van een “sociaal contract”. Dit geeft aan dat het handelen op de markt het uitgangspunt is voor je plaatsbepaling in de wereld. Het handelen als geïnformeerd en rationeel handelend individu in een maatschappij die is opgebouwd uit louter dat soort individuen. Het eigenaardige aan dit geloof is dat het van zichzelf ontkent een geloof te zijn. Voor een gewone godsdienst is duidelijk dat je moet geloven om de waarheid van die godsdienst te aanvaarden. Maar het liberalisme verhult de geloofsdaad door te stellen dat het het product is van een onontkoombare rationele conclusie. En het feit dat je de facto een gemeenschap vormt met je geloofsgenoten wordt ontkent: voor het liberalisme bestaat alleen het individu; de gemeenschap is een anonieme verzameling contractanten. Daarom valt het ook niet mee de jas van het liberalisme uit te trekken. Ook al staan haar geloofsartikelen op zeer gespannen voet met de werkelijkheid.
Uit de “toegift” van Yoram, een stuk uit ‘De hartslag van de wereld’ van Peter Sloterdijk en Alain Finkielkraut licht ik de volgende stukjes:
Sloterdijk: “Daarmee zou het bewijs geleverd zijn dat het wezen van een cultuur huist in het mysterie van de overdracht. Die overdracht moet plaatsvinden binnen een zelfbewust volk, en de voortplanting van de cultuur vereist het geloof in de continuïteit van de generaties. Filosofisch zou men zich die toestand kunnen voorstellen als een feitelijke voortplantingsrelatie, die zich niet laat herleiden tot algemeen openbaar onderwijs. (…)”
Finkielkraut: Kortom, men flirt met het ergste als men de menselijke pluriformiteit niet beschouwt als een supermarkt waar alle identiteiten voorhanden zijn en waar iedereen kan zijn wie hij wil. De kunst om een volk te zijn wordt niet langer gepast geacht.’
Mijn commentaar: Er is geen goede reden waarom volkeren (als cultuur gezien) zich niet zouden kunnen vermengen en transformeren tot iets groters, bijvoorbeeld een Europees, Rijnlands of “verlicht” “volk”. Ik vrees dat de verzameling staten die nu Europa vormt zonder Europese identiteit ten onder zal gaan. Binnen zo’n grotere identiteit moet voldoende ruimte te vinden zijn om Franse, Engelse, Duitse, Nederlandse, Joodse ….. stammen te huisvesten.