Een belangrijk argument van degenen die vinden dat holocaustontkenning onder het mom van vrijheid van meningsuiting niet verboden moet worden is de stelling dat “men mans genoeg is om die leugen door te prikken” of woorden van gelijke strekking en dat het “een zwaktebod is om de leugen met een verbod te bestrijden”. Dit is een naïeve redenering die ontkent dat het overgrote deel van de bevolking niet in een rationeel debat aan waarheidsvinding doet, maar voor zoete koek slikt wat het voorgeschoteld krijgt. En daarbij graag het medium uitkiest wat hem het meest bevalt en bevestigt in zijn (voor)oordelen. En zelfs degenen die wel zelf aan waarheidsvinding pogen te doen worden regelmatig verrast als blijkt dat een als wetenschappelijke waarheid verkocht inzicht toch blijkt te berusten op een door een ideologisch bevangen wetenschapper vervalst onderzoek. De weinige serieuze waarheden waarvan we zeker zijn verdienen wel wat bescherming. Je ziet dat juist in dictaturen of minder goed functionerende “democratieën” zoals de US al snel de propaganda met hele en halve leugens de overhand krijgt. Om van Orwelliaanse of Stalinistische toestanden waarbij de geschiedenis overeenkomstig de gewenste toestand wordt herschreven maar te zwijgen. Het verdonkeremanen van misdadige vervolgingen staat daarbij bovenaan het lijstje.
Het interpreteren van Vrijheid van Meningsuiting als het recht om leugens te mogen verkondigen is fundamenteel fout. Een mening is nu eenmaal iets anders dan een leugen. In de reclamewereld zien we dat daar al allerlei regels over zijn en dat, als ze er niet uitkomen, de rechter kan ingrijpen. Een (publieke) leugen hoeft niet altijd bestraft of verboden te worden. Het is niet altijd duidelijk of iets wel een leugen is of meer redelijke twijfel. Het laatste zal men moeten laten passeren en zelfs bij leugens niet te snel handelen. Behalve van het waarheidsgehalte hangt dat af van de context. Als een holocaustontkenning dient om direct of indirect antisemitisme of de vernietiging van de staat Israël goed te praten of te propageren of als de nationaliteit van Obama in twijfel wordt getrokken om hem politiek te beschadigen dan is dat ernstig genoeg om tegen op te treden. Een verbod op laster en geschiedsvervalsing zou ook internationaal wel meer aandacht mogen krijgen. Zou recht op waarheid niet ook een mensenrecht moeten zijn? Het is lastig om de Chinese, Turkse, Iraanse of Russische machthebbers op dit punt te vervolgen, nog wat lastiger dan op het punt van de mensenrechten. Maar men zou wel Aheminejad kunnen verbieden om ooit nog de VN toe te spreken.
Het is zeer onverstandig om een wets- of verdragstekst te maken waarin “verboden leugens” met name worden genoemd. Beter kan men de vereisten formuleren om iets tot een officiële waarheid te verklaren en het zal meteen duidelijk zijn dat daar zeer zware eisen aan gesteld moeten worden. Dan kan door rechtspraak en onderzoek een lijst ontstaan van verboden leugens. Volgens moderne inzichten is niets absoluut waar. Helaas wordt dan al te vaak de conclusie getrokken dat elke twijfel is toegestaan.
In de discussie die over dit onderwerp 5/10/2011 op de radio te volgen was heb ik mij ernstig gestoord aan het optreden van Chris van der Heyden. Niet alleen begon hij aan losse eindjes te peuteren betreffende “de aard van de holocaust” door te zeggen dat er discussie was over het aantal (er “goedmoedig” aan toevoegend dat het “natuurlijk niets uit maakte of het er 5 of 6 miljoen waren”) en door de vraag op te werpen of er “tussen de daders niet ook altijd slachtoffers zitten en tussen de slachtoffers daders” (Iedereen die Claude Lanzmann’s “Shoah” gezien heeft weet dat ook dit, al zullen er zeker enkele gevallen op te sporen zijn, niets uitmaakt). Vooral het feit dat hij vond dat het geen moreel ijkpunt mocht zijn was weer typisch de uiting van een cultuurrelativist die de weg opent voor een volgende slachting. Helaas kreeg hij ter plekke onvoldoende weerwoord van Theodor Holman en Joep Schrijvers. De discussie ging van meet af aan fout omdat zij het kader niet verbreedde naar de vraag of de vrijheid van meningsuiting zich uitstrekt tot het verkopen van leugens in het algemeen maar slechts de vraag stelde of de specifieke “meningsuiting” van de holocaustonkenning bij wet verboden moest worden.
Dit is een vervolg op “De laster van Aheminejad”
Er is een vervolg: Geen vrijheid voor de Leugen! (2)