Na het lezen van Martin Bosma’s “De schijn–élite van de valse munters” wilde ik de Kadt zelf lezen, ook omdat hij volgens sommige criticasters selectief door Bosma geciteerd en zo misbruikt werd. Zo ben ik nu bezig met
Jacques de Kadt, “Het fascisme en de nieuwe vrijheid” (1939).
Dat is zeer de moeite waard, vooral voor mensen die graag anderen voor fascist uitmaken. Hier onderstaande passage ter overdenking:
Bedreiging door de onbeschaafden, bedreiging door de middelmatigen, bedreiging door de weelde en door de najagers van louter zingenot, dat zijn nog slechts een paar van de gezichtspunten, die mogelijk zijn, als men de gevaren wil beschouwen, waaraan de beschaving bloot staat. Immers er is niet alleen het gevaar van sensualisme, er is ook het gevaar van spiritualisme en van intellectualisme, en men kan ook met de eerste Christenen, met Rousseau, met Tolstoj de vraag stellen, of niet de beschaving zèlf de oorsprong van alle kwaad is. Maar wat zo van alle kanten wordt bedreigd en wordt aangevochten, dat moet wel het verdedigen waard zijn! Voor thans bepalen wij ons tot die aanvallen, die alle van hetzelfde type zijn, en die de ontaarding toeschrijven aan het feit, dat de grote massa van middelmatigen en ondermensen gemakkelijk te beïnvloeden is, en uit de aard der zaak het meest vatbaar is voor wat zijn eigen kwaliteiten het meest nabijkomt; het minderwaardige dus.
De klachten hierover dateren waarlijk niet van de jongste tijd, noch zijn ze, zoalswe hierboven reeds opmerkten, alleen van fascisten of reactionairen afkomstig. Men herleze thans eens een boek als Max Nordau’s ‘Ontaarding’, dat van ± 1890 dateert, en men zal bemerken, dat heden, ongeveer een halve eeuw later, na een wereldoorlog, na revoluties en contra-revoluties, na een geweldige economische crisis, geen somberdere klanken gevonden kunnen worden dan in die dagen, die we nu als ‘de goede oude tijd’ beschouwen. Men hore Nordau: ‘Wij bespeuren geleidelijk een algemene verslapping der zedelijkheid, het verdwijnen der logica in gedachte en handeling, een ziekelijke prikkelbaarheid en wispelturigheid bij de publieke opinie, een verslapping van karakter. Overtredingen worden behandeld met een lichtzinnige of sentimentele toegeeflijkheid, die schurken van allerlei soort aanmoedigt. De mens en verliezen de kracht van geestelijke verontwaardiging, en wennen zich er aan, deze te verachten als iets banaals, achterlijks, onbeschaafds en doms… Gezond verstand wordt zeldzamer en wordt minder hoog geacht. Niemand wordt geschokt door de bespottelijkste voorstellen, verhoudingen, en modes; en in wetgeving, administratie, binnenlandse en buitenlandse politiek hebben abnormale elementen de overhand. Elke volksmenner vindt een bereidwillige menigte, elke dwaas verzamelt aanhangers, elke gebeurtenis maakt een buitensporige indruk, doet een bespottelijk enthusiasme ontbranden, verspreidt een ziekelijke ontsteltenis, leidt tot heftige manifestaties in den een of anderen zin, en tot officiële gedragslijnen, die op zijn minst nutteloos, vaak betreurenswaardig en gevaarlijk zijn. Iedereen heeft het over zijn “rechten” en verweert zich tegen elke belemmering van zijn wensen door wet of gewoonte. Iedereen tracht aan den dwang der discipline te ontsnappen, en de last van de plicht van zich af te schudden’.
Wie zo’n bladzijde leest, heeft niet alleen de quintessence van de fascistische critiek op onze cultuur, zoals Otto Bangert, die we aan het begin van dit hoofdstuk citeerden, ze gaf, en zoals Mussolini, Hitler, Alfred Rosenberg en al die anderen, met al de kracht van hun ongewone temperamenten en vervaarlijke stembanden, niet moe worden uit te stoten. Hij voelt zich tevens te gast bij al die andere cultuur-critici, die de ‘geistige Situation der Zeit’ – zoals de beschouwing van Jaspers heet – bespreken, hetzij geresigneerd, zoals Jaspers en Huizinga en in zekere zin ook Freud, hetzij met reactionnaire voorliefden, zoals Carrel, hetzij met minder of meer geloof in reddingsmogelijkheden, zoals Ortega of Schotman. Maar hoe groot de verleiding ook is, de opmerking te maken, dat het ondergangs- en ontaardings-gehuil dus in1887 al precies even sterk was als in 1937, en dat we dus vermoedelijk in 1987 nog wel zullen huilen, maar ook nog wel zullen leven, en dat we ons dus maar beter niets kunnen aantrekken van al die zwartkijkerij; men behoeft maar enige historische zin te hebben om te erkennen, dat het gejammer van onze cultuur-critici wel degelijk betekenis heeft, als men slechts er toe overgaat, hun algemeenheden te beschouwen als wat ze in werkelijkheid zijn: géén verklaringen, maar symptomen.
Inderdaad is wat in 1887 dreigde, in 1937 reeds voor een belangrijk gedeelte werkelijkheid geworden. De Westerse cultuur, die een liberale cultuur was, in het bezit van een zich langzaam uitbreidende elite, is in tal van landen, waar ze eens heerste (Duitsland) of vlak voor het verwerven van de heerschappij scheen te staan (Rusland, Azië), nagenoeg met wortel en tak uitgegroeid, onder de voet gelopen. En daar waar ze nog bestaat, in de smalle strook van West-Europa, in Amerika, in Australië en Zuid-Afrika, dreigt ze bijna overal onder de voet gelopen te worden, door scharen, die, of ze zich nu fascist of communist noemen, haar hetzelfde verwijten: haar uit individualisme voortkomende machteloosheid. Het demo-liberalisme, zegt de een, het kapitalisme, zegt de ander, het is onmachtig, het is niet in staat de economie te organiseren, het weet geen stabiliteit te scheppen in het binnenland en geen orde in de wereld-politiek, en het heeft op geestelijk gebied een chaos gebracht, vol van losbandigheid en verruwing, met aan de ene kant een decadente, perverse, cynische groep van genieters, en aan de andere kant een vervlakte, verruwde, maar eveneens naar genot en sensatie hakende massa. Hiermede is slechts schijnbaar in strijd het feit dat het fascisme, welks theorie het luidste van massa-verachting getuigt, in de practijk die massa gebruikt. haar streelt en prijst. Voor de fascistische elite is de massa, als ze gewillig is, het nobele strijdros, dat de held ter overwinning draagt. En men kan ongetwijfeld van een nobel strijdros houden, zonder ooit te vergeten dat een paard een paard is, en een ridder een ridder.
Update: Nog een stukje de Kadt