Aan het eind van “De onschuld van 68” wordt duidelijk dat cultuurrelativisme, het verbod om de ene cultuur boven de ander te stellen de kern is van gelijkheidseisen voor verschillende vormen van menselijke identiteit: identiteitspolitiek. Die gelijkheid lijkt met terugwerkende kracht te gelden. Daarmee worden de huidige waarden van de Westerse cultuur onverkort op haar verleden “toegepast” en ontstaat er schuld in het heden uit daden in het verleden die toen tot de gewone cultuur behoorden. Om daar een eind aan te maken zullen we de ongelijkheid van culturen en haar historie moeten onderzoeken.
De Verlichting heette niet voor niets zo. Het gaat niet om het ontwaken van de rede of de logica: menselijk denken is altijd logisch, maar de gebrekkige kennis van de mens leidde tot foute conclusies. Bijvoorbeeld dat er een almachtige god zou moeten bestaan. De verlichting kan men zien als de aha-belevenis van nieuw inzicht. Het is de geboorte van de wetenschap, in de eerste plaats de natuurwetenschap; de natuur “bestaat”, er heeft geen doel. Meer is er niet. Dit heeft de behoefte aan een doel voor het menselijk bestaan en de aard van het mens-zijn niet meteen vernietigd, maar wel concreter gemaakt. In plaats van het laatste oordeel en de hemel werd het perspectief verschoven naar de menselijke vrijheid, broederschap en gelijkheid, kortom de leuzen van de Franse revolutie, die in eerste instantie behoorlijk socialistisch, zelfs communistisch was. Marx en zijn opvolgers waren daarvan de erfgenamen. Zij meenden Jacobijnen te zijn.
De geschiedenis krijgt daarmee een doel; zij beweegt zich naar een betere, hogere toestand; er is sprake van teleologie. En bij een doel hoort een middel dat dat doel tot stand brengt: het (revolutionaire) subject. Pas door de ontdekking van de evolutie kon aan de teleologie van de schepping echt een eind komen. Weliswaar is er sprake van ontwikkeling, zijn de opeenvolgende zijnswijzen beter aangepast, maar het is een autonoom proces zonder doel dat ook kan stagneren of eindigen als een nieuwe inwerking of nog niet waargenomen begrenzing niet kan worden opgevangen.
Darwins ontdekking had betrekking op de levende natuur, de biologie. Darwin heeft wel iets gezegd over de mensenmaatschappij, maar er geen serieuze theorie over nagelaten. Al snel werden daartoe pogingen gedaan — het “sociaal darwinisme” —, maar omdat het individuele menselijk bestaan en bewustzijn daarbij buiten beschouwing bleef, en omdat al of niet bewust gekozen werd om “fittest” om te zetten in “sterkste” in plaats van “best passende” waren deze pogingen tot mislukken gedoemd en dienden zij vaak als rechtvaardiging van rassenleer. Dat is een teleologie, namelijk die van een uitverkoren volk dat zijn bestemming moet krijgen. Hoewel in Marx’ werk zeker elementen van een evolutionaire opvatting zitten, waarin de ontwikkeling van de mensenmaatschappij in de eerste plaats als een autonoom proces wordt opgevat, is er ook teleologie, bijvoorbeeld in het communistisch manifest en bij de “jonge” Marx van voor het kapitaal en de politieke economie.
Pas aan het eind van de 20e eeuw kwam in de werken van Niklas Luhmann en Daniel Dennett een evolutionaire systeemvisie op mens en maatschappij tot stand die niet ideologisch, teleologisch was ingekleurd. Dat zou een wetenschappelijke visie genoemd kunnen worden. Overigens wil dit niet zeggen dat er geen mogelijkheden zijn voor mensen om (georganiseerd) de ontwikkeling van de maatschappij te beïnvloeden. Dat zal dan de bescheiden vorm van verbetering van het bestaande moeten krijgen en niet het bereiken van een abstract ideaal.
Goed, de mensenmaatschappijen volgen niet een eenduidige baan van goed naar beter. Maar zijn culturen dan ook zo gelijk en onvergelijkbare als de cultuurrelativisten aan ons voorschrijven? Voordat op die vraag kan worden ingegaan moet eerst worden vastgesteld waar we het over hebben als we het over “beter” of “superieur” hebben. Er is dan ook een “minder” of “inferieur” en wat wil dat zeggen? Het gaat niet om morele waarden; welke culturen goede waarden hebben en welke slechte zoals wel of geen slavernij. De organisatie van mensen in cultuur, maatschappij dient het praktische doel van effectieve omgang met de buitenwereld; optimale beheersing van de niet-menselijke natuur en van vreemde, vijandige of concurrerende culturen. Morele waarden zijn de interne regels van een cultuur waardoor die samenwerking kan functioneren en het beter of slechter zijn van die morele waarden dient allereerst vanuit het functioneren van de cultuur bekeken te worden. Het is niet te zeggen of een mens uit superieure cultuur een beter mens is dan een mens uit een inferieure cultuur. Kortom het bepalen van de ongelijkheid houdt niet automatisch een moreel oordeel in. Dat wil niet zeggen dat zij dus moreel gelijk zijn, maar op individueel niveau is geen oordeel mogelijk; het zijn onvergelijkbare grootheden.
Het behoeft weinig inzicht om vast te stellen dat de Westerse cultuur — het christelijk-liberaal-individualistische humanisme als cultureel voertuig van het kapitalisme — superieur is aan alle andere culturen. Zij toont een ongekende beheersing van de niet-menselijke en menselijke natuur en een overheersing van alle andere culturen.
Een belangrijk kenmerk van de humanistische Westerse cultuur is zelfdisciplinering: het zodanig opvoeden van mensen dat zij geen of minder (gewelddadig) toezicht nodig hebben om hun rol in het geheel te vervullen. Dit levert een veel effectievere samenwerking op. De afschaffing van de slavernij werd niet alleen door morele overwegingen gevoed, maar omdat het inhuren van gedisciplineerde arbeid betere resultaten opleverde dan het slavensysteem. De behandeling van arbeiders was lang niet altijd beter en vaak slechter dan die van slaven.
Het is duidelijk dat de dominantie van de Westerse cultuur onder druk staat. Zowel de overheersing van de rest van de wereld als van de niet menselijke natuur begint tegen grenzen aan te lopen. Een belangrijke oorzaak voor de druk op de Westerse overheersing is dat de Westerse ideologie, door het in haar eigen boezem ontwikkelde cultuurrelativisme, zichzelf niet meer toestaat te heersen, zelfs niet met goede intenties.