Het hele politieke bedrijf is onmachtig met de problemen van deze tijd om te gaan. Van links tot rechts en van de EU tot en met de gemeenteraad. Er zal iets fundamenteel moeten veranderen aan de manier waarop onze rechtsstaat en onze democratie functioneert willen we weer enige grip krijgen op wat er op ons af komt. En om te beginnen zal er iets moeten veranderen aan ons zelfbeeld. Met ons bedoel ik “het Westen” en in het bijzonder Noordwest Europa. In mijn blogs de afgelopen tijd is daar genoeg over te lezen, te beginnen bij Coup Europa en eindigend bij Renks of lichts?. Het is de bedoeling dat er binnen het ons een “wij” ontstaat dat zich van deze problemen bewust is en er iets aan probeert te doen. En vooral probeert de kennis over deze problemen te verspreiden en verder uit te diepen.
Oppositie
Ik ben veertig jaar in de oppositie van de oppositie, waarvan de helft als slapend niet-lid. Natuurlijk ben ik niet de enige met systeemkritiek. In de zeventiger jaren was er een vrij sterke en omvangrijke kritische “elite”, die redelijk toegankelijk was. Maar de hoofdstroom binnen deze beweging boog steeds meer af van de fundamentele analyse en kritiek naar de emancipatiepolitiek. Daarbij ging het niet meer om het functioneren van de maatschappij maar om het op gelijk niveau krijgen van groepen met een al of niet vermeende achterstelling. Deze beweging is op zich begrijpelijk omdat er voor fundamentele zaken niemand de straat op ging en voor specifieke groepsbelangen wel. Vanaf dat moment is dit denken alleen maar sterker geworden en verdween fundamentele kritiek. Pas nu er serieuze problemen zijn ontstaan en ons voortbestaan als samenleving gebaseerd op een humanistisch/christelijke levenshouding, de verlichting, de wetenschap en de democratie met al zijn sociale arrangementen echt bedreigd wordt duikt er weer wat kritiek op. Zij het zeer besmuikt en zonder veel acht te slaan op vorderingen die in het verleden gemaakt zijn.
De kritiek uit de zeventiger jaren is ook ten onder gegaan aan revolutionaire retoriek. Tussen communistische revolutie en sociaal democratische aanpassing was er niets, waarbij de eerste gedachtegang terecht en definitief ten onder ging met de RAF en de Rode Brigades. Hoewel er nog wel wat terreur bij links is blijven hangen, getuige deze opsomming bij “De nieuwe realist”. Wat we daarvan kunnen leren -dat had toen ook al gekund- is dat er nog een scala aan mogelijkheden tussen ligt. Ik stel voor dergelijke mogelijkheden “fundamentele transformaties” te noemen. Die transformaties zullen ook schoksgewijs en vermoedelijk niet geheel zonder geweld kunnen, maar het ressentiment van de revolutie met het verslaan en onderdrukken van de ene klasse door de andere ontbreekt.
Een opvallend verschil met de jaren zeventig is het ontbreken van ideeën over de organisatie van oppositie. In die tijd was het vanzelfsprekend dat je jezelf organiseerde en ook deelnam aan organisaties waarbinnen mogelijk enige aansluiting met de ideeën gevonden kon worden. De kritiek die nu gespuid wordt heeft de vorm van intellectuele oprispingen van de enkeling, die verder tegen de politiek zegt “zoek het maar uit”. Die enkelingen zijn het onderling zelden eens en maar weinig geneigd de discussie aan te gaan. Laat staan zich samen te organiseren en manifesteren. Het is duidelijk dat kritiek op het politieke systeem zo niet veel verder komt. Het hoogst denkbare is een adhoc comité dat handtekeningen ophaalt en die onderdanig aanbiedt bij de Tweede Kamer. Het is een verzameling incidentele acties die ofwel een zeer beperkt doel hebben of richtingloos na korte tijd ten onder gaan.
Regelmatig probeer ik het gesprek aan te gaan met deze intellectuelen. Om te proberen ze te bewegen tot enige vorm van organisatie of samenwerking, hoe vrijblijvend ook. Het zijn meestal personen uit de gammawetenschappen met een aanstelling aan de universiteit of actief in de media. Over het algemeen krijg ik geen antwoord. Een paar antwoorden dat ze geen tijd hebben. Sommigen geven na een gesprek of korte mailwisseling aan dat ik weliswaar gelijk heb maar dat ze niet zien hoe bij te dragen en vooral daar ook geen tijd voor te hebben. Met andere woorden, men is vooral bezig zijn eigen toko in de lucht te houden. De oproepen tot het “anders moeten” zijn gratuit. Met een paar onderhoud ik wat langer enig contact, overigens zonder dat dat ergens toe leidt.
De dood van Foucault
Ik denk nu dat de werdegang van Michel Foucault model kan staan voor het afglijden van de kritische generatie zeventig en voor de onwil om zich te organiseren. Met zijn dood duid ik het moment aan dat hij afscheid nam van maatschappijkritiek en zich bezig ging houden met de “zorg voor zichzelf” met nog enige niet serieus te nemen lippendienst aan zijn vroegere werk. Het hoogte- en tevens eindpunt van zijn maatschappijkritiek kreeg gestalte in het monumentale “Surveiller et Punir” (1975) waarover ik schreef in Orde en Straf. Hij schreef ook dit werk vanuit een eigen betrokkenheid bij een specifieke groep (de delinquent) en hoewel hij de wending naar groepsemancipatie zoals de homo- of vrouwenbeweging daar nog afwijst is een dergelijk motief als een soort vooraankondiging te beschouwen. Hij blijft wel politiek actief, zelfs zeer dubieus in zijn goedkeuring van de islamitische revolutie in Iran, maar wil of kan niet nadenken over serieuze politieke organisatie als alternatief voor de terecht afgewezen Franse communisten. Uiteindelijk laat hij zich vangen in een individualistische worsteling met de “zelf”-disciplinering.
Deze dood kan ook als merkteken gezien worden van het niet-meer-bestaan van het “revolutionaire subject”: het proletariaat. Dit proletariaat is de basis van het politieke marxisme. Het wetenschappelijke marxisme is een instrument voor de analyse van de structuur van de maatschappij en bevat voor deze tijd nog steeds nuttige inzichten en denkwijzen. Het politieke marxisme is een ooit getrokken conclusie uit die nog onvoltooide wetenschap dat er zoiets als een proletariaat moet bestaan dat een einde maakt aan de geschiedenis en aan de basis zou staan van een communistische heilstaat. Dit is een stelling die misschien ooit enige betekenis had, maar die in het heden niet meer serieus genomen kan worden.
De vraag is dan wie of wat de drager kan zijn van de noodzakelijke “fundamentele transformaties”. Noodzakelijk, indien we willen dat de dood van Foucault niet gevolgd wordt door de ondergang van ons Avondland.