De openbare ruimte is nooit neutraal. De dominante cultuur beheerst zowel de fysieke en institutionele openbare ruimte als de virtuele ruimte van de publieke communicatie. Voor zover er plaats is voor andersdenkenden is dit het resultaat van compromissen en het toelaten van vrijplaatsen. De illusie van de neutraliteit is zo wijdverbreid doordat de heersende ideologie levensovertuiging ziet als een jas die je privé aan kunt trekken en op het moment dat je de openbaarheid betreedt uit kunt of moet doen. De meeste wereldbeschouwingen verlangen meer van hun gelovigen. Die gelovigen ontlenen daar ook hun identiteit aan. Die jas kun je niet even thuis laten. De dominante cultuur wordt gekenmerkt door een mengsel van individualisme, liberalisme, humanisme en verlangen of hebzucht; regelmatig ontaardend in hedonisme, narcisme en andere autismen en psychopathieën. Terwijl er gestreden wordt over welke religieuze symbolen wel of niet zijn toegestaan, is de openbare ruimte doordrongen van uitingen die het verlangen moeten stimuleren en het individuele geluk als het hoogste goed propageren. Dit in tegenstelling tot de middeleeuwen, toen de godsdienstige symbolen dominant waren. Als we de openbare ruimte willen bevrijden van religieuze symbolen, kan dan niet met even veel recht gevraagd worden gevrijwaard te blijven van schaars geklede vrouwen, afbeeldingen die aanzetten tot consumptie of het etaleren van foute rijkdom in patserige auto’s? De openbare ruimte is vol van onze cultuur en laat hier en daar openingen voor andere levensbeschouwingen. Dat is niet zo slecht. Het geeft een identiteit aan de plaats of het land die in overeenstemming is met wat op die plaats in meerderheid gevoeld wordt. Daar mag niet te veel inbreuk op gemaakt worden door symbolen van andersdenkenden.
Geldt ook voor het politieke discours dat dit zich binnen een nauwe bandbreedte moet afspelen? De praktijk is in ieder geval wel zo. Afwijkende geluiden zijn niet verboden maar worden gemarginaliseerd, in ieder geval niet serieus behandeld of beantwoord, en soms verketterd of vervolgd. Verwacht mag worden dat dit binnen een democratie beter geregeld is. Helaas blijkt ook daar de debatruimte sterk afgegrensd.
Dit is wat bedoeld wordt met culturele hegemonie (door sommigen voor wat betreft de linkse variant met de slecht passende term cultuur-marxisme aangeduid). Niet dat daar veel aan te doen is. Slechts daar waar duidelijke scheuren in deze ideologie ontstaan, doordat de werkelijkheid te ver afwijkt van het ideaal zijn er mogelijkheden om uit de marge naar voren te komen en serieuze aandacht te krijgen.
Deze bijdrage is ook een kritiek op de idee van Marcel Duyvestijn en Thijs Kleinpaste in hun Kerk en staat: het kan anders en het moet eerlijker de Volkskrant van 20 juli: De opdracht die politici zich moeten stellen is het vinden van een antwoord op de vraag hoe we in de 21ste eeuw alle diepgewortelde meningen, overtuigingen en geloven – of die nu voortkomen uit een heilig boek of uit de boeken van de atheïst Richard Dawkins – een gelijkwaardige plek geven in onze samenleving.
Politici gaan alleen over het openbare. Daar is een gelijkwaardige plek voor elke levensovertuiging onmogelijk en ongewenst. Een gelijkwaardige plek kan vertaald worden in de opvatting dat iedere dienaar van het openbare, zoals de omstreden trouwambtenaar, zijn geweten moet kunnen volgen. Er ontstaat een ongelijkheid als ambtenaren die een opvatting hebben die in strijd is met het seculiere (humanistische) gedachtegoed niet hun geweten kunnen volgen. Of deze gewetensvrijheid getolereerd kan worden zal telkens moeten worden afgewogen. In het geval van de trouwambtenaar die weigert een homohuwelijk te sluiten zou ik zeggen dat die in dit geval zijn geweten moet kunnen volgen, onder andere omdat het slechts een klein aantal “klanten” en “dienstverleners” betreft en er voldoende alternatieven zijn. Zou een islamitische ambtenaar weigeren vrouwen zonder hoofddoek te trouwen dan krijg je een heel andere situatie. Terzijde: atheïsme is geen levensovertuiging