Waar breng je ons naar toe
Naar Fabeltjesland
Eh, ja, naar Fabeltjesland
…Twintig dieren, net als mensen
Met dezelfde mensen-wensen
En dezelfde mensen-streken
Die staan allemaal in de krant
Van Fabeltjesland, van Fabeltjesland…
Zijn dieren mensen of mensen dieren? Sinds de opkomst van de Dierenpartij erger ik mij meer en meer aan het gemak waarmee dieren tot mensen verheven worden. Het gemak waarmee het verschil tussen mens en dier steeds meer onder tafel geveegd wordt.
De laatste jaren gaat dit gepaard met een verhevigde aanval op het bastion van het mens-zijn: Het bewustzijn en de daarmee gepaard gaande vrije wil. Recentelijk zijn daar de boeken “De vrije wil bestaat niet” van Victor Lamme en “We zijn ons brein”, van Frans de Waal. Antonio Damasio lijkt met “Het zelf wordt zich bewust; hersenen, bewustzijn, ik” weer wat teruggekomen op zijn eerder bagatellisering, maar hij doet dat op een wijze die geen recht doet aan mensen die hem wat dat betreft duidelijk voor zijn geweest. Daaronder als meest prominent Daniel Dennett, die in “Bewustzijn verklaard” al 20 jaar eerder deze inzichten beschreef en dan heel wat zorgvuldiger en meer verklaring omtrent de werking dan Damasio. In zijn recente boek vindt hij het echter niet nodig om ook maar een kleine verwijzing naar zijn voorganger op te nemen. Ook al is dit slechts een populair wetenschappelijke publicatie, Damasio heeft zich hiermee volledig gediskwalificeerd. Als voorbeeld een stukje uit een interview met Frans de Waal in De Groene 101104:
‘Mens-zijn, wat is dat? (stilte) Wat betreft moraliteit zie ik continuïteit tussen apengedrag en menselijk gedrag. Ik weet niet wat mens-zijn betekent. Dat woord is eigenlijk een typisch Nederlands woord; mens-zijn. We hebben niet paard-zijn. Dat bestaat toch niet: paard-zijn?’
Nee. ‘Dan weet ik niet wat het is. Mens-zijn betekent dat je een mens bent? Nou voilà, waarvan akte.’
U zegt: het is een typisch Nederlands woord?
‘Ik ken het begrip niet in het Engels. Humanness?’
Nou ja: je hebt ‘humanism’…
‘Humanism is heel interessant. …humanisme en de biologische benadering van de mens. Speciaal mijn benadering, die uiteindelijk een optimistische visie heeft – het goede in de mens komt ook bij dieren voor en is dus niet slechts een dun laagje menselijk vernis waaronder een woedende aap schuilt – is dus heel compatibel met humanisme.’
Want u geeft een verklaring.
‘Ja. Het humanisme heeft zich natuurlijk altijd gedefinieerd ten opzichte van de religie. Misschien staan ze nu open voor een ander perspectief op zichzelf.’
De verhouding mens – dier
De status en rol van dieren, en in het verlengde daarvan van “de natuur” in de hedendaagse maatschappij is een belangrijk onderwerp van discussie geworden dat ook op politiek vlak veel aandacht vraagt. Centraal staat de vraag of er een fundamenteel onderscheid is tussen mensen en dieren of dat het meer gaat om een glijdende schaal, waarbij in ieder geval de “hogere dieren” een aan mensen gelijkwaardig behandeling toekomt. Ik schat dat dit onderwerp 20 jaar geleden op de agenda begon te komen. Voor die tijd zal men, zelfs onder dierenliefhebbers, degenen die de tweede visie onderschrijven met een kaarsje moeten zoeken.
Ter onderbouwing van de dierenrechten wordt gepoogd aan te tonen dat dieren, net als mensen, over een bewustzijn beschikken. Er is de laatste tijd veel onderzoek gedaan waarbij wordt aangetoond dat hogere dieren complexer en socialer gedrag vertonen dan tot nu toe bekend was. In een enkel discutabel geval is er na heel veel training soms sprake van herkenning van een symbool, of van enigerlei vorm van herkenning van een spiegelbeeld.
In plaats van de voor de hand liggende conclusie te trekken dat mensen nog behoorlijk wat dierlijke roots hebben willen velen liever aannemen dat dieren eigenlijk een soort mensen zijn, met taal en bewustzijn begiftigd. In mijn ogen is hier sprake van de wens die vader is van de gedachte.
Voordat we ingaan op de fundamentele misvattingen die hieraan ten grondslag liggen vraag ik me eerst af waar deze wens vandaan komt. Ik kom tot de volgende ingrediënten:
- De neiging van het menselijk bewustzijn om voor alle verschijnselen een redelijke oorzaak te vinden en om, bij gebrek daaraan, deze te vooronderstellen in de vorm van een geestelijk vermogen van het betreffende object of wezen. Deze toeschrijving is een van de ontstaanswijzen van godsdiensten en al zeer oud.
- In het verlengde daarvan bestaat er de neiging om naarmate objecten meer humaniform zijn, bijvoorbeeld een soort van gezicht hebben of op twee benen kunnen lopen, daar ook meer menselijke eigenschappen aan toe te kennen.
- De wens om het individuele bewustzijn als een materiële kwaliteit te zien die ergens aanwijsbaar in lichaam een plaats heeft. En die een kern heeft die onafhankelijk is van het maatschappelijk en de taal. Ongeveer zoals in vroeger dagen er sprake was van lichaam en geest.
Bovenstaande ingrediënten zijn oude en bekende zaken en kunnen de recente opkomst van de dierenliefde onvoldoende verklaren. Daarvoor is van belang dat het in dit narcistische en egoïstische tijdperk steeds moeilijker wordt om met mensen standvastige relaties aan te knopen. Daarom geven steeds meer mensen de voorkeur aan de dierenliefde. Daartoe de volgende citaten:
Michel Houellebecq, Mogelijkheid van een Eiland (2005). Hoofdstuk Daniel25,2, p 164
Liefde is gemakkelijk te definiëren, maar komt weinig voor – in de orde der levende wezens. Via de hond brengen wij hulde aan de liefde, en aan de mogelijkheid ervan. Als een hond geen liefdesmachine is, wat dan wel? Je zet een mens voor hem neer en geeft hem als opdracht van die mens te houden – en hoe lelijk, pervers, misvormd of achterlijk die mens ook is, de hond houdt van hem. Die eigenschap was voor de mensen van het oude ras zo verbazingwekkend, zo frappant dat de meesten – alle verklaringen zijn het daarover eens – zelf ook van hun hond gingen houden. De hond was dus een liefdesmachine met meezuigende werking-waarvan het effect echter beperkt bleef tot honden en zich nooit uitbreidde naar andere mensen.
Milan Kundera, De ondragelijke lichtheid van het bestaan. p 328 -330:
Descartes is een beslissende stap verder gegaan: hij maakte van de mens ‘de heer en meester van de natuur’. En daar hangt zeker nauw mee samen dat juist hij de dieren definitief een ziel onthield: de mens is de heer en meester, maar het dier is, volgens Descartes, slechts een automaat, een levende machine, een ‘machina animata’. Het gejank van een dier is geen janken, maar slechts het piepen van een slecht functionerend mechanisme.
… Tereza aait nog steeds Karenin, die vredig op haar schoot ligt, over zijn kop. In haar hart denkt ze ongeveer dit: het is geen verdienste je naaste goed te behandelen. Tereza moet de dorpelingen fatsoenlijk tegemoet treden, want anders zou ze in het dorp geen leven hebben. En zelfs Tomas moet ze vol liefde behandelen, want ze heeft Tomas nodig. Nooit zullen we met zekerheid kunnen vaststellen in hoeverre onze verhouding tot andere mensen het resultaat is van onze gevoelens, onze liefde, niet-liefde, goedheid of woede, en in hoeverre zij bepaald wordt door de krachtsverhouding tussen de afzonderlijke personen. De ware goedheid van de mens kan zich alleen in volstrekte zuiverheid en vrijheid manifesteren jegens hem die geen kracht vertegenwoordigt. De werkelijke morele beproeving van de mens, de meest essentiële (zo diep opgeborgen dat die zich aan onze blik onttrekt), berust op zijn verhouding tot wie aan hem zijn overgeleverd: de dieren. En dit werd het fundamentele debacle van de mens, zo fundamenteel dat juist daaruit alle andere debacles voortkomen.
…[er] komt een ander beeld naar voren: Nietzsche komt uit zijn hotel in Turijn. Hij ziet een koetsier, die zijn paard met een zweep slaat. Nietzsche loopt naar het paard, slaat onder de ogen van de koetsier zijn armen om de hals van het dier en huilt. Dat was in 1889 en Nietzsche had zich ook al van de mensen afgezonderd. Met andere woorden: op dat tijdstip was zijn geestesziekte uitgebroken. Maar ik heb het gevoel dat juist daarom zijn gebaar een verstrekkende betekenis had. Nietzsche vroeg het paard vergiffenis voor Descartes. Zijn waanzin (zijn breuk met de mensen) begint op het moment dat hij om het paard huilt. En dat is de Nietzsche van wie ik hou …
Er is een fundamenteel onderscheid tussen mens en dier. De mens heeft een bewustzijn en als onderdeel daarvan een geweten en een vrije wil. Hij is verantwoordelijk voor zijn daden. Dit bewustzijn is niet biologisch maar een maatschappelijke en talig verschijnsel dat per definitie niet toegankelijk is voor dieren (maar eventueel wel voor andere talige systemen die in de toekomst zouden kunnen ontstaan). Een mens blijft ook een dier. En als in bepaalde fasen van het leven er geen bewustzijn (meer) is dan is hij ook niet meer dan dat.
Daaruit vloeit nog geen vrijbrief voort voor willekeurige behandeling van dieren, maar wel dat iedere begrenzing van dat handelen een door de mens aan zichzelf opgelegde verplichting is. Er kan nooit sprake zijn van een uit het dier zelf voortkomend dierenrecht.
Omgekeerd blijkt dat mensen die “in de dierenliefde” zijn snel kunnen ontsporen waar het de normen en waarden naar medemensen toe betreft. Ik noem slechts Volkert van der G, en diverse acties van het dierenbevrijdingsfront.
Ik ben geneigd de “dierenliefde” en daaruit voortkomende wens het dier als mens te behandelen te beschouwen als een perversie, die voortkomt uit maatschappelijke ontwikkelingen die stabiele relaties tussen mensen ondermijnen. Door de opkomst van diezelfde dierenliefde worden die verhoudingen weer verder ondermijnd.
Om wat te bekomen: De dierenwinkel – Jiskefet