De ratio van de Wereld
Wereldwijde arbeidsdeling is het fundament van het moderne menselijk bestaan. De basis van die arbeidsdeling is de kapitalistische ratio van het particuliere bezit van wereldwijd georganiseerde productiemiddelen. De beheerder van dat kapitaal, tegenwoordig CEO genoemd, heeft een maximale vrijheid om dat kapitaal zo goed mogelijk aan te wenden voor productie. De ratio van “zo goed mogelijk” is een maximalisatie van de met de inzet van kapitaal te behalen winst. Voor iedereen die wel eens een aandeel heeft gekocht en het beursnieuws heeft gevolgd kan dit geen geheim zijn. De mens is niet meer dan een van de productiemiddelen die zo optimaal mogelijk moet worden ingezet. De inhuur van de arbeid dient zo flexibel mogelijk te zijn, en dat betekent dat voor steeds meer functies een kortlopend of 0-uren contract of inhuur als “zelfstandige” aantrekkelijk is.
Winstdwang is groeidwang
De permanente dwang tot winstmaximalisatie leidt tot kostenreductie. Producten worden goedkoper om te maken, door verbetering van het productieproces en bezuinigen op de inkoop. Om evenveel of meer winst te maken is vervolgens groei van de productie noodzakelijk. De prijs handhaven of verhogen is geen optie, want door kostenreductie neemt de koopkracht af en de prijs moet daaraan aangepast worden. Verkorting van de levensduur van het product helpt niet omdat de vraag niet kan toenemen. Groei betekent een grotere markt. Als er geen ruimte meer is voor expansie omdat de hele wereld al in het stelsel is opgenomen lijkt bevolkingsgroei nog een mogelijkheid om de vraag te vergroten of in ieder geval op peil te houden. Daarbij is aan meer werknemers geen behoefte. Het geld dat de niet werkende consument besteedt moet ergens anders vandaan komen. Via de staat worden de inkomens verder afgeroomd en aan niet-productieven uitgekeerd. Het is een van de tegenspraken van het internationale kapitalisme die permanent voor problemen zorgt.
Het is ook mogelijk door eerst te krimpen – bijvoorbeeld door vernietiging van kapitaal en mensen in een oorlog of ramp – weer te groeien. Aangezien het gaat om een arbeidsdeling die de gehele wereld omvat is dit een probleem dat op wereldniveau over een langere periode naar voren treedt. De individuele CEO heeft hier geen enkele greep op. Dit leidt tot een behoefte aan coördinatie en die vindt ook plaats, bijvoorbeeld bij conferenties als die van het WEF. Men probeert met een toenemende verplaatsing van mensen, goederen en kapitaal de verstoringen zodanig te verdelen dat die het minste problemen veroorzaakt. Dat is geen oplossing.
Vanaf eind 18e eeuw beconcurreert en absorbeert het kapitaal de kleinschalige lokale productie. Om te beginnen in de landbouw en vervolgens tot halverwege de 20e eeuw in de fysieke maakindustrie. Sinds de opkomst van elektronische gegevensverwerking gaat het in toenemende mate om dienstverlening, administratie en hoger opgeleiden. Staten en internationale organisaties helpen daarbij een handje door voortdurend de regelgeving uit te breiden. Kleine bedrijven kunnen daar niet aan voldoen en zelfstandigen al helemaal niet. Recent worden bijvoorbeeld huisartsen- en dierenartsenpraktijken op grote schaal opgekocht. Ook zelfstandige of kleine juridische dienstverleners worden steeds zeldzamer. De vrijheid in de aanwending van kapitaal voor productie en winst kan maar marginaal door staten beperkt worden, omdat het kapitaal de productie of de omloop van het kapitaal kan verplaatsen naar landen die de aanwending minder beperken. Het is duidelijk dat deze ratio tegen grenzen aanloopt en ontspoort. Zij is niet menselijk en overigens ook niet mannelijk. Mannen hebben namelijk eergevoel en willen hun naasten beschermen. Mannen zijn dan ook ongewenst.
Het gaat in deze korte schets om de basismechanismen. Deze wereldwijde werkelijkheid is onbeheersbaar. Een meer volledige uiteenzetting van het kapitalistische mechanisme staat in hoofdstuk 6 van Museum van de Waarheid: Eigendom is macht.
Ontspoorde ratio en strijd
In vorige hoofdstukken wordt duidelijk gemaakt hoe de mens hierdoor van zijn zelfstandigheid en vrijheid beroofd wordt. Empathie kan dit probleem niet verhelpen. De wereldwijde geavanceerde arbeidsdeling afschaffen kan ook niet. Alleen door de wereldwijde arbeidsdeling op een andere ratio dan winst(groei) te baseren is kan dit probleem bestreden worden. Een poging tot een andere ratio is te vinden in hoofdstuk 20 van Sociaal Humanisme: SoLiDe Economie.
Maar hoe kan een andere ratio de huidige vervangen? Daarvoor is strijd nodig, en voor strijd moet men zich organiseren en eensgezind optreden. In een democratie zou woordenstrijd voldoende moeten zijn. Woordenstrijd is een collectief, rationeel proces waarbij men gezamenlijk tot een beter begrip van de toestand probeert te komen en de maatregelen die het meest passend zijn. Dat is iets anders dan een debat, waarin men medestanders onder de toehoorders probeert te winnen. Juist doordat die mens van zijn vrijheid om zelfstandig beslissingen te nemen – in feite zelfstandig te denken –beroofd is, is dat een groot probleem.
Een andere ratio voor de maatschappelijke organisatie is per definitie in strijd is met de consensus waarop de macht van de heersende ratio rust en is ook daarom een moeilijke opgave, die alleen vreedzaam met het woord gevoerd kan worden als de heersende elites zelf inzien of gaan inzien dat de werkzaamheid van de huidige ratio ten einde raakt. Dat inzicht is nog ver weg en de communicatiekanalen zijn nagenoeg volledig in handen van diezelfde heersende elites. Zij hebben hun positie gebruikt om die woordenstrijd – discussie – onmogelijk te maken. Het fundament van de democratische rechtstaat is daarmee aangetast. Het parlement is een slechte cabaretvoorstelling geworden. Dat moet wel leiden tot fysiek verzet en als het zo doorgaat tot geweld. Daarbij komt dat strijd en de ratio die noodzakelijk is voor woordenstrijd beide mannenzaken zijn. Het komt dan goed uit dat er van de man nog maar weinig over is.
Heersers hebben al heel lang oppositionele meningen onderdrukt om hun machtspositie te behouden. Maar het is niet noodzakelijk dat de heersende elites door nieuwe vervangen worden. Zij zouden zelf volgens een beter passende ratio kunnen gaan functioneren. Het uitsluiten van discussie maakt dat onmogelijk.
Vrijheid van Meningsvorming
De voorwaarde voor discussie is vrijheid van menigsvorming. Dat is niet het zelfde als vrijheid van meningsuiting, dat je publiekelijk alles moet kunnen zeggen. Dat uitgangspunt leidt tot niets. Wie in vrijheid van meningsuiting gelooft ziet over het hoofd dat het niet gaat om willekeurig geleuter, maar om het politieke, maatschappelijke woord: een publieke uiting, bedoeld om een andere partij of het publiek ergens van te overtuigen. En het gaat ook niet om het individu dat zichzelf een mening vormt. Het gaat er om dat er een publieke, dominante mening gevormd wordt.
Het uitsluiten van leugens – onwaarheden – is bij discussie en debat van belang. Als men er in slaagt om een vals beeld als waar te verkopen kan men daarmee ten onrechte “winnen”. En aangezien het publiek weinig mogelijkheden en tijd heeft om alles zelf te controleren moet de spreker vertrouwd worden. De voorbeelden uit het verleden van propaganda op basis van onwaarheden, spreken boekdelen en ook nu wordt er veelvuldig gebruik van gemaakt. In de eerste plaats door de heersende elites die onwaarheden verspreiden om hun politiek te rechtvaardigen. In de politiek en de politieke media is er geen toevallige “onschuldige” mening.
Zelfs voor goed ingevoerde personen is het vaak lastig om enigszins betrouwbare informatie van propaganda te scheiden en er zal altijd een grijs gebied zijn dat getolereerd moet worden, mits men zich niet afsluit voor discussie. Het doel is immers niet winnen maar het eens worden.
Discussie is maar voor een select gezelschap weggelegd, dat voldoende inzicht in de stand van zaken heeft. Democratische vertegenwoordiging is daarom in principe een goede zaak, maar moet wel aan strenge regels voldoen. Alle partijen met een bepaalde minimum aanhang dienen een gelijkwaardige positie in de discussie te krijgen. Bij de bewaking van de grenzen van wat toelaatbaar is kunnen partijen alleen gezamenlijk ingrijpen en niet de partijen die aan de macht zijn.
De taak van de politieke publieke media is om het grote publiek zo goed mogelijk in staat te stellen de discussie te volgen én om serieuze outsiders toegang tot die discussie te geven. Daarom moeten die media publiek bezit zijn en niet van de staat, van particuliere partijen of van reclame afhankelijk. Bij die media is het nog belangrijker om aperte onwaarheden niet toe te laten. Het grote publiek heeft zelf bijna geen mogelijkheden en ook geen tijd om beweringen van politici te controleren.
Daarom moet de toegang tot de publieke politieke discussie goed bewaakt worden. Het doel van die publieke discussie is dat degenen die de parlementaire discussie voeren en de regering daar kennis van nemen. Daar zijn zij min of meer toe verplicht. Aangezien daar niet veel tijd voor beschikbaar is dient een schifting plaats te vinden zodat bijdragen uit het publiek relevant zijn.
Goddelijke ratio?
Ogenschijnlijk gaat het bij de ratio om oorzaak>gevolg. Maar de mens – meestal een man – ziet eerst het gevolg en zoekt daar een oorzaak bij. Daarbij kan die mens (meestal een man) fouten maken. Hij denkt een oorzaak>gevolg ontdekt te hebben, maar dat blijkt, na kortere of langere tijd onjuist. Als het regent wordt je nat. Maar wat is de oorzaak dat het regent? Dat zal niet de regendans zijn. Na kortere of langere tijd leidde dit soort fouten tot het idee de onbekende oorzaak aan een hogere, ondoorgrondelijke macht toe te schrijven. Gods wil als oorzaak voor alles waarvan de oorzaak niet te vinden is. Tevens is daarmee de onbepaaldheid en neutraliteit van oorzaak omgezet in een bewust wilsbesluit. Van god.
Er ontstaan de functies van priester, waarzegger of profeet, die menen de wil van god te kunnen doorgronden. In de joods-christelijke variant daarvan is een levendige discussiecultuur tussen deze functionarissen ontstaan over die wil van god. Een belangrijke voorloper van de Verlichting.
De ondoorgrondelijke god kan gezien worden als een vat van het onverklaarbare dat gedurende de menselijke geschiedenis is leeggelopen. Met name vanaf de Verlichting, toen heel veel zaken wel verklaard werden. De functie van het geloof verschoof van vergaarbak van het onverklaarbare naar het “doel van het leven”, en wel het doel van het eigen, individuele leven. Lange tijd was het individuele doel van het eigen leven voor de meeste mensen geen probleem. Men was lid van een gemeenschap, bijvoorbeeld een dorp, waarbinnen iedereen een nuttige taak vervulde binnen het collectieve leven. Het doel van het individu was het meewerken aan de voortzetting van het bestaan van de gemeenschap.
Aangezien die moderniteit de gemeenschap voortdurend verder ontbindt in losse individuen wordt het doel van individu óf een zo goed mogelijk bestaan voor zichzelf, zonder zich druk te maken over de toekomst waar men als individu toch geen enkele invloed meer op uit kan oefenen, óf iets abstracts en bovennatuurlijks, bijvoorbeeld een godheid die een hemel in het vooruitzicht stelt of een abstract ideaal waarbij rechtvaardigheid zal heersen en de aarde weer een paradijs zal zijn. Een dergelijk geloof wordt pas goed mogelijk als ook het eigen – individuele – ontstaan niet meer als product van ouders en hun sociale omstandigheden wordt gezien, maar als een onverklaarbare identiteit die van nature al in de foetus aanwezig is of daar via reïncarnatie van buitenaf in wordt geïnjecteerd. Niet alleen persoonlijke geschiedenis wordt onbelangrijk en vergete, het hele verleden wordt een willekeurig verhaal. Het permanent opbreken en ontwortelen van de gemeenschap in de kapitalistische arbeidsdeling maakte het individuele leven uitwisselbaar en zinloos. Religieuze en spirituele bewegingen proberen hier in een antwoord te voorzien. Dat is uiteindelijk onbevredigend.
Alle afleveringen staan bij elkaar op Ratio is een mannending