Publieke intellectuelen (inclusief politici) zijn personen die regelmatig een min of meer onderbouwde mening over een politiek onderwerp in de media verkondigen om daarmee de publieke opinie te beïnvloeden. Je hebt ze in soorten en maten.
In een dictatuur is de taak van een publieke intellectueel eenvoudig: hij dient de macht als goed en geweldig voor te stellen. Kritiek is niet gewenst, wordt onderdrukt en kan alleen ondergronds. In een democratie daarentegen dient een intellectueel kritisch te staan tegenover de macht. Zelfs – of misschien wel juist – als zijn partij aan de macht is. Daarvoor is onafhankelijkheid van geest en een zekere intellectuele bagage noodzakelijk.
Binnen een goed functionerende democratie is het voldoende als de intellectueel belangrijke misstanden en fouten signaleert. De macht zal daarop moeten reageren op straffe van verlies bij de volgende verkiezingen. Als de democratie slecht functioneert – steeds meer trekjes van een dictatuur krijgt – is dergelijke kritiek onvoldoende. Dan dient er kritiek te komen op het feit dat de macht niet reageert en vooral waarom zij dat niet doet: systeemkritiek.
Naast de lichtgewichten die de MSM bevolken waarvan al lang geen serieuze kritiek meer is vernomen, zijn er intellectuelen die door blijven gaan met zich over foute gezagsdragers en misstanden op te winden terwijl het bestel de afgelopen jaren steeds opzichtiger faalt. Misstanden en de daarvoor verantwoordelijken moeten nog steeds publiek aan de schandpaal, maar op het moment dat de macht daar niet meer serieus op reageert, is dat onvoldoende. De afgelopen jaren tonen dat de macht daarvoor ongevoelig is geworden.
In die situatie functioneren ministers en andere verantwoordelijken voor wanbeleid als kop-van-jut. Het belletje rinkelt bij de slag, maar er gebeurt niets. De grootste kop is die van Mark Rutte. Daarmee vervullen deze zogenaamd kritische intellectuelen een belangrijke functie als uitlaatklep. Met hun conformistische kritiek – Rutte moet weg, dan wordt het opgelost – in de hand kan de macht volhouden dat er vrijheid van meningsuiting is en onbekommerd systeemkritiek negeren, marginaliseren of censureren.
Jan Dijkgraaf is een toonbeeld van een dergelijke intellectueel. Zijn dagelijkse “Briefjes van Jan” aan Rutte, Kaag of de Jonge zijn genoeglijk leesvoer, maar halen niets uit. Zijn bemoeienissen met de politiek in de vorm van het lijsttrekkerschap van GeenPeil en zijn steun aan de Gele Hesjes zijn als gebaar te waarderen, maar tonen tevens een groot tekort aan inzicht in de werkelijke problemen van ons bestel. Nausicaa Marbe, Theodor Holman, Pieter Omtzigt en Rob Hoogland zijn nog wat matiger in dit opzicht. Allemaal mensen die met hopelijk de beste bedoelingen tegen de klippen op schrijven zonder dat er iets verandert.
De kritiek op personen en toestanden moet onverminderd doorgaan en niet iedereen hoeft zich in de structurele problemen van het bestel te verdiepen, maar enige samenwerking met de enkeling die zich daar wel in probeert te verdiepen zou wel helpen. Enkele intellectuelen die eigenlijk beter zouden kunnen blijven helaas hangen in hun eigen groef, zoals Bart Nijman en Ewoud Engelen. Vermoedelijk zullen zij allen Victor Onrust nog verder links laten liggen dan ze toch al deden. Hij beklaagt zich niet. Hij weet waarom. Daarom schreef hij “Museum van de Waarheid“. De nep-intellectuelen zullen het niet lezen. |