De aantrekkingskracht van de Islam en iedere andere totalitaire ideologie is goed te begrijpen. Door van een daarop gebaseerde beweging deel uit te maken behoor je automatisch tot de goeden. En een dergelijke ideologie eist om de overigen, per definitie de slechten, te onderdrukken, te bestrijden of zelfs uit te roeien. Maar op zijn minst moet je ze mogen negeren en met minachting behandelen. Vrede bestaat alleen tussen gelijkgelovigen en kan alleen op wereldschaal bestaan als die veroverd is. Uiteraard vraagt dit onderwerping. Onderwerping aan het gezag van die ideologie; meer concreet aan degenen die haar vertegenwoordigen en leiden. De leiding ontleent op haar beurt haar legitimiteit aan het uitverkoren zijn. Op grond van goddelijke beschikking, vanuit de geschiedenis of anderszins.
Deze onderwerping houdt een fundamentele erkenning in van ongelijkheid: niet alleen de ongelijkheid tussen gelovigen en ongelovigen maar ook de ongelijkheid tussen leiding en geleiden. Tussen de gewone gelovige en de uitverkorene. De eerste ongelijkheid is eindig: door uitroeiing, verovering en overtuiging dienen er uiteindelijk geen ongelovigen meer over te zijn. De tweede is oneindig: er blijft een boven je gestelde uitverkoren kaste die de leiding heeft.
Als je in het dagelijks leven tot de onderdrukten behoort omdat je broeders en zusters (in de overdrachtelijke zin) daartoe behoren dan is eigenlijk niets eenvoudiger en ook begrijpelijker dan dat een dergelijke ideologie aantrekkelijk is. Al zul je de realisatie van het koninkrijk niet meemaken of eervol moeten sneuvelen in de strijd, zelfs dan behoor je tot de overwinnaars.
De in het westen dominante christelijk-liberale-humanistische ideologie onttrekt zich aan dit schema en maakt zo democratie mogelijk. Iedereen is elkanders broeder, en daarmee aan alle anderen gelijk. Uitverkiezing kan alleen door het volk, via democratische procedures. Deze veronderstelde broederschap vooronderstelt op zijn beurt weer een fundamentele gelijkheid en die maakt de uitverkiezing uiteindelijk schijnbaar willekeurig. Dit gegeven nu “vliegt in het aangezicht van de rede” zoals de Engelsen dat zo mooi weten uit te drukken. En de meeste mensen beseffen dat heel goed. Sterker: de meeste mensen hebben daar geen moeite mee, zolang zij als minderen door de beteren maar fatsoenlijk behandeld worden. De onredelijkheid van dit uitgangspunt geeft wel een extra impuls aan de aantrekkingskracht van totalitaire ideologieën.
Degenen die wel moeite met de idee van de ongelijkheid hebben zijn juist de geprivilegieerden. Degenen die het o zo schijnbaar willekeurig gemaakt hebben en daar status, belangrijke relaties en materiële geneugten aan ontlenen. Juist die elite gaat tot het uiterste om te bezweren dat iedereen dat zou kunnen of op zijn minst zou moeten kunnen. Om hun eigen uitverkiezing te kunnen rechtvaardigen. Zij zijn de neo-Procrustianen bij uitstek. Een passender etiket dan Gutmensch.
De gelijkheidsgedachte van de neo-Procrustianen kan door de echte gelovige slechts met minachting bekeken worden. Zij is in strijd met de werkelijkheid: “Die Verhältnisse, die sind nicht so” (Brecht, Dreigrochenoper). Je kunt slechts hopen op een betere elite. Niet op het ontbreken van leiding; een chaos van gelijkheid. Het einde van de democratie? Dat hoeft natuurlijk niet. Maar wel een flinke beperking. Vooral van haar pretenties.