Site pictogram Wat te DOEN

Compassie?

In Compassie is niet voor watjes (Trouw 2012/01/22) worden door Frits de Lange (hoogleraar ethiek bij christelijke instelling) enige interessante gezichtspunten uiteengezet. Ik heb daar wel iets aan toe te voegen. Het is me zo te christelijk en te individualistisch. Misschien is compassie ook wel niet het goede woord. Tot nu kon ik geen beter verzinnen. Suggesties zijn welkom.

Het begint met een beschouwing over ideologie, al wordt dat woord niet gebruikt:

Elke periode in de cultuur ontwikkelt haar eigen manier om naar de morele werkelijkheid te kijken. De filosoof Luc Ferry, voormalig Frans minister van onderwijs, heeft dat voor de westerse geschiedenis overzichtelijk in kaart proberen te brengen. Voor de Grieken was de wereld idealiter een geordende kosmos en bestond het goede in het je conformeren aan de wetten van de natuur. Het christendom nam daarna de idee van de natuurwet over, maar maakte haar ondergeschikt aan God. De wil van God doen, dat is het goede. De Verlichting nam vervolgens afscheid van het theïsme en fundeerde de ethiek in de menselijke ratio. Goed is wat je redelijkerwijs aan de mensheid in jezelf verplicht bent, aldus Immanuel Kant. Maar de rationaliteit als funderend principe van de ethiek heeft inmiddels in de hedendaagse cultuur aan kracht ingeboet, constateert Ferry. In de chaotische globalisering bepaalt niet meer het sociaal contract de morele betrekking tussen mensen en groepen, maar de emotie. De kracht van de passie waarmee jij in het leven staat, het vermogen om je al dan niet te laten raken door het leed en de vreugde van anderen, en de ad hoc uitkomst die telkens daarover uitonderhandeld wordt – dat is het ethische krachtenveld van de eenentwintigste eeuw geworden.

Het laatste is een paradox (of is het een tautologie?): “de kracht waarmee jij in het leven staat … is het krachtenveld geworden”. Dat die kracht alleen aan een doel ontleend kan worden maakt het hyperindividualisme dat hieronder schuil gaat onzichtbaar.

Het is tijd voor een ethiek van compassie. “Het gevoel van diep mededogen voor een ander die door het ongeluk getroffen wordt, vergezeld van een sterk verlangen zijn lijden te verlichten”, zo omschrijft het woordenboek het begrip. Aangedaan worden door een enkeling, dat houdt niet over. En wat we voor de ene mens voelen, voelen we voor de ander niet. De Mauro-discussie maakt dat pijnlijk duidelijk. Maar dit is nu eenmaal het morele frame waarbinnen mensen vandaag denken. Het heeft naast een tekort ook een tegoed. Het brengt ons een lang vergeten waarheid binnen die door het liberale individualisme werden verdonkeremaand: dat wij aan elkaar zijn overgeleverd, elkaar kunnen maken en breken. Dat mensen aangewezen zijn op elkaars ontferming.

De definitie uit het woordenboek deel ik maar half. Ik zie het niet beperkt tot “een enkeling”. Ook een ramp met voor mij verder niet bekende mensen kan compassie opwekken. De daarna gegeven toevoeging mist iets belangrijks. Voor mij nodigt compassie wel uit tot handelen, maar niet op een handelen dat direct leed verlicht of onrecht vermindert, maar op handelen dat moet voorkomen dat de situatie nog een keer voorkomt. Het motiveert om “de wereld te verbeteren”. Dus geen voedsel sturen naar hongergebieden maar er aan werken dat dat  soort omstandigheden niet meer kan ontstaan. Mauro wel terugsturen maar er aan werken dat de wens Mauro’s deze kant op te sturen verdwijnt.

Misschien mag dit volgens sommigen geen compassie heten. Graag een betere term dan.

Dat vraagt om een relationeel mensbeeld. Daarom moet mededogen ook uit de sfeer van de individuele emotie worden gehaald. Compassie is meer dan een gevoel, het is onze status quo. Je besluit niet als individu tot mededogen, het overmeestert je. Je wordt er gedachteloos in meegezogen. Pas in tweede instantie stem je er bewust mee in, of onttrek je jezelf er moedwillig aan. Compassie ontspringt niet aan onszelf maar overkomt ons. Religieus gezien kun je zeggen: zij komt van God en wij delen erin. Wij zijn geen meester over het mededogen.

Compassie schept een lotsgemeenschap. Alleen wist ze de grenzen tussen ik en jij niet uit, maar maakt ze des te scherper voelbaar. Het beroep dat de ander in zijn ellende op jou doet maakt je tot onvervangbare enkeling: het is aan jou om te reageren, en aan niemand anders. En echte compassie knuffelt ook de ander niet dood, maar zoekt zorgvuldig het goede voor hem of haar, met respect voor diens uniciteit.

Hier kan ik een eind in meegaan, maar het vliegt uit de bocht als het gaat over “het beroep dat de ander op jou doet”. Compassie is een eenzijdig gevoel. Het “beroep” is virtueel en ontstaat doordat jij je in de situatie van de ander(en) plaatst. De ander kent jou niet en doet geen beroep op jou als persoon, maar als toevallige toeschouwer.

Mijn vorm van compassie motiveert tot politiek handelen in plaats van een medelijdend geven of tot niets verplichtend oproepen tot solidariteit. Het in het stuk beschreven standpunt van Nietzsche komt daar dicht bij:

Zo moeten we ook Nietzsche’s weerzin tegen het medelijden als een afkeer van de angst van zwakke zielen verstaan. Hij wil ruimte scheppen voor een compassie, die van het lijden geen argument maakt tegen het leven, maar het als zijn intensivering ervaart. Op en top mens zijn, dat is niet domweg maar wat voortbestaan, maar risico willen lopen dat je veranderd wordt door deelgenoot te worden van het lot van anderen. Werkelijke levenskracht toont zich in het opgeven van de burcht van het gesloten ik en een overgave aan de vreugde en de pijn van het leven. In het erbarmen zit een element van onteigening: je laat jezelf decentreren, troebleren door een ander.

Mobiele versie afsluiten