Site pictogram Wat te DOEN

Het laatste woord over Wilders ?

De Groene van deze week gaat over “de Frustratiemaatschappij”. Oftewel Wilders. Een interessante beschouwing is die van Aart Brouwer genaamd “Het rechtse woedereservoir”. Daar wordt een belangrijke plaats ingeruimd voor de analyse van de Franse socioloog Pierre-André Taguieff  over ‘telepopulisme’ . Aangezien het lange citaat hieronder op zichzelf een soort citaat/samenvatting van Taguieff is hoop ik dat dit geen auteursrechtelijke aanstoot oplevert. Beter is het het hele artikel te lezen maar het behoort helaas niet tot de gratis online selectie.

Politici en opiniemakers appelleren via een massamedium rechtstreeks aan de ‘kernwaarden’ van hun achterban of samenleving: ‘Ik ben één van u, volg mij.’ De campagnefilmpjes van de SP, Fortuyns ‘At your service’ en Balkenende’s optreden in RTL Boulevard vallen er allemaal onder. Populisme is niet links of rechts, meent Taguieff. Het is een pure stijlvorm die door linkse leiders (Hugo Chávez, Tony Blair), rechtse leiders (Jean-Marie Le Pen, Silvio Berlusconi) en centristen (Barack Obama) wordt gebruikt. De schijnbare intimiteit van de visuele media versterkt het appèl, zeker als de spreker een begenadigd ‘communicator’ is zoals Obama. Deze stijlelementen worden vaker en harder ingezet naarmate een beweging minder democratisch is, zoals bij volkstribunen als Chávez of Le Pen die namens het ‘gewone’ volk luidkeels het woord opeisen en anderen de mond willen snoeren.
De laatste 25 jaar zijn in bijna heel Europa zulke telegenieke volkstribunen opgestaan. Zij werpen zich op als redders of wrekers die de identiteit en soevereiniteit van ‘hun’ volk beschermen en de verloren gegane banden willen herstellen. Ze verklaren de oorlog aan inhalige elites, onaangepaste migranten en buitenlandse bemoeienis. En ze hebben een punt, meent Taguieff. De Europese samenleving is geatomiseerd. Er zijn inhalige regenten, onaangepaste migranten, halsstarrige bureaucraten en schijnbaar blinde economische krachten die social dumping en verlies van nationale soevereiniteit veroorzaken. En het belangrijkst van alles: er bestaat een Europa-brede bestuurselite van hoogopgeleide, sociaal wendbare en weerbare kosmopolieten die deze problemen niet wil zien of er technocratische schijnoplossingen voor aandraagt. Deze ‘expertocratie’ bedrijft ook antipolitiek, aldus nog steeds Taguieff: zij stelt zich louter op als beheerder van de vrije markt, formele procedures en internationale verdragen.
Daarentegen vertolken de rechtse antisysteembewegingen de woede van ‘de verliezers, teleurgestelden en uitgeslotenen’. Het extreme voluntarisme van hun programma is een antwoord op de verstikkende consensus van de ‘expertocraten’. Hun antipolitiek bevat een kern van politiek zoals die zou moeten zijn: zij zien de samenleving als maakbaar, niet als het resultaat van de blinde krachten van markt, bureaucratie, globalisering en massamigratie. Daarentegen wijten zij de problemen graag aan samenzweringen, zo onwaarschijnlijk complex en diffuus dat ze nimmer te ontmaskeren zijn, te meer omdat iedereen die ze ontkent in het complot zit. Dat is een vorm van realiteitsvlucht. In die zin is hun antipolitiek paranoïde, fatalistisch en improductief. Zodra ze moeten regeren en onder ogen zien dat maatschappelijke problemen complex en autonoom zijn en niet het eenvoudig product van een complot storten ze in. Dat overkwam Jörg Haiders Freiheitliche Partei Österreichs en niet veel later de LPF.
Bij het duiden van deze bewegingen neemt Taguieff afstand van een ander bekend refrein, namelijk dat ze ‘neofascistisch’ zijn. Dat zijn ze om twee redenen niet. Ten eerste volgen de aanhangers niet blindelings hun leider, ten tweede hebben ze geen bindende ideologie. Ze noemen zich genotzoekers of vrijheidsgenieters en willen van uniforme kleding noch uniforme denkbeelden weten. Wat hen bindt is dat ze tegen iets zijn: tegen bureaucratie, de ‘elite’, ‘Brussel’ en ‘wezensvreemde’ godsdiensten en culturen. Ze zijn niet tegen vrije meningsuiting of de representatieve democratie. Het derde verschil is dat ze niet de straat, maar de mediamieke ruimte als podium voor hun protest opeisen.
Geert Wilders bestaat nauwelijks buiten die ruimte. Hij manifesteert zich zelden in het openbaar of in de Tweede Kamer, en niet alleen vanwege zijn veiligheidssituatie. Hij debatteert niet, maar intervenieert op tv namens ‘het volk’ tegen de elite. …. hij is permanent kwaad, alsof hij zichzelf wil beletten te luisteren, een dialoog aan te gaan, compromissen te sluiten. ‘Zo gaan we in dit land niet met elkaar om’, zegt onze premier dan bezwerend. Een zuiver populistische reactie, waarin de spreker een diepe affiniteit met de meerderheid claimt die hem ontslaat van de plicht tot argumenteren: hij ‘begrijpt’ Nederland, Wilders doet dat niet. Geen wonder dat zulke uitspraken de woede van Wilders’ volgelingen niet indammen.
Ook Wilders kan die niet indammen. Woede is het voornaamste wat Wilders en zijn kiezers bindt.

 
Ook interessant:

De Achterbanvan Wilders’ Partij voor de Vrijheid is volgens directeur Frits Spangenberg van Motivaction ‘absoluut geen anti-islamgroep’.

en:

Wilders-stemmers zijn ontevreden over mislukte integratie en straatterreur, ambtelijke regelzucht en politieke besluiteloosheid, de toestand van de zorg, de inmenging van Brussel en het ‘verdwijnen’ van Nederlandse banen, normen en cultuuruitingen. De waarden die zij in hun laagopgeleide heerlijkheid als belangrijkste aanmerken, worden gedeeld door twee derde of zelfs driekwart van de bevolking ongeacht opleiding of etnische achtergrond. ‘Vrijheid van meningsuiting wordt steeds belangrijker gevonden’, zegt directeur Paul Schnabel van het Sociaal en Cultureel Planbureau in een poging Wilders’ succes te verklaren: ‘Het gevoel dat je in Nederland niet mag zeggen wat je wilt, dat je geen kritiek mag hebben op de multiculturele samenleving. Dat gevoel leeft breed onder de bevolking, van de bewoner in de oude wijken die zich bedreigd voelt tot de hoger opgeleide die zich eraan ergert dat een theaterstuk niet wordt opgevoerd.’
 
Bron: de Groene Amsterdammer 19 juni 2009
 
De woede en de ongerichtheid ervan is goed te begrijpen. Sloterdijk’s “Woede en Tijd” geeft daar ook een interessante visie op. Het laatste woord over de  Woedende Wilders ? Vast niet.

Mobiele versie afsluiten