Discriminatie is het fundament van het leven. Zowel van het biologische als het maatschappelijke. Zowel voor mensen als organisaties. Kunnen onderscheiden tussen bekwaam en onbekwaam, nut en onnut, giftig en gezond, gevaarlijk en ongevaarlijk, mijn en dijn, mooi en lelijk. Zonder dat is er geen leven mogelijk. Kan een organisatie niet voortbestaan. Onverbrekelijk verbonden met het onderscheiden of discrimineren is het selecteren. Behouden of gebruiken wat nuttig, mooi, gezond is en weg met de rest.
Het discrimineren + selecteren schept de ongelijkheid. Datgene wat eerst allemaal het zelfde of onbepaald leek wordt door dit proces ongelijk. Uit allemaal sollicitanten (gerepresenteerd door hun sollicitatiebrieven) worden er een aantal geselecteerd die uitgenodigd worden voor een gesprek. De sollicitanten die niet uitgenodigd worden, worden gediscrimineerd! En de wel uitgenodigden natuurlijk ook.
Artikel 1 van de grondwet:
“Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.”
De eerste zin zou minder problemen opleveren als erkend wordt dat de (be)handeling er om te beginnen uit zou bestaan om te discrimineren. Men wordt op gelijke wijze gediscrimineerd. Kijken wie recht hebben op iets. Alle sollicitatie brieven worden gelezen en worden netjes op twee stapeltjes gelegd. Alles op één stapel leggen heeft geen zin. Het inperken van een recht op discriminatie is een fundamentele aantasting van de vrijheid. Inperkingen daarvan dient met de uiterste terughoudendheid en zeer precies te worden geformuleerd.
De tweede zin maakt artikel 1 pas echt waardeloos. Misschien zou je nog kunnen zeggen dat discriminatie niet is toegestaan op niet relevante criteria. Maar daarmee los je het probleem niet op. Want wie bepaalt wat relevante criteria zijn. Dat is ook een vorm van vrijheid. Om je eigen maatstaven te mogen aanleggen bij wat je doet.
Maar ook de eerste zin is niet zonder problemen (en dan zie ik even af van de vreemde uitbreiding van het staatsburgerschap tot “Allen die zich in Nederland bevinden”) vanwege het probleem van de “gelijke gevallen”. Na het maken van onderscheid zijn gevallen meestal niet meer gelijk. Daaraan voorafgaand weet je het niet. Het onverkorte recht van rolstoelpersonen om overal te gaan waar tweebenigen dat kunnen doordat ze “gelijk geval” (namelijk mens, staatsburger) zijn is uiterst problematisch. Dat wil niet zeggen dat rolstoelpersonen geen rechten zouden hebben. Maar geen gelijke rechten. De samenleving is niet gehouden om een rolstoellift naar de top van de Mount Everest aan te leggen.
Artikel 1 is dringend aan een zeer grondige herziening toe. Liefst voordat rechters aan de grondwet gaan toetsen. Femke ga je huiswerk eerst doen !